Kwaliteit in de jaren tachtig

Gisteren kreeg ik een verzoek van Erik Betten of ik een essay wilde schrijven voor het Friesch Dagblad. In het najaar verschijnt daar een essayreeks met gastschrijvers rond de vraag of we tegenwoordig nog wel legitiem kunnen oordelen over wat kunst is en wat niet. Men heeft dit bedacht mede met het oog op LF2018. Daarbij komen vragen te pas als: ‘Bestaat er bijvoorbeeld nog zoiets als een autoriteit die met enig gezag kan spreken over de kwaliteit van kunst? Waarop is die dan gestoeld? Of zijn we veroordeeld tot een doorgedemocratiseerd luchtledige?’

Zo op het oog een interessante kwestie. Toch heb ik gemeend er verstandig aan te doen om nee te zeggen. Ik wil me de komende tijd op andere zaken gaan richten. Een jaar lang heb ik gezwabberd, me laten gaan in een intens gevoel van rouw. Nu heb ik behoefte aan een eigen focus, een doel voor mezelf. Niet dat ik zo’n hoge dunk heb over wat ik daarmee zou kunnen bereiken. Maar wat dit ook moge zijn, ik wil voortaan mijn eigen lijn uitzetten, ook al leidt die lijn tot niets.

Bovendien is het beoordelen van kwaliteit een kwestie waar ik me dertig jaar lang beroepsmatig mee bezig heb gehouden. Niet alleen hier in Friesland, maar ook als lid van landelijke beoordelingscommissies bij het Fonds BKVB en de Mondriaan Stichting (tegenwoordig het Mondriaan Fonds). Het is een kwestie die telkens weer terugkeert. Misschien wel omdat kunst een zaak voor ingewijden is geworden, voor een bevoordeelde klasse van ‘smaakspecialisten.’

Maar was dit niet al heel lang zo?

In april 1986 werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan een forumdiscussie over het beoordelen van kwaliteit in de beeldende kunst. Aanleiding was het verschijnen van het boekje Kwaliteit is klasse van Bram de Swaan, waarin hij in het spoor van Bourdieu de vloer aanveegde met hermetische kunstwereld met zijn gesloten kaste van ‘professionele smaakspecialisten’. De Swaan introduceerde destijds het begrip ‘kunst-kunst’: dat wil zeggen: kunst die alleen naar zichzelf verwijst en uitsluitend in de geheimtaal van specialisten te duiden en te beoordelen is.

Het waren roerige tijden. De BKR stond op het punt te worden opgeheven. De uitgangspunten van kunst en cultuurbeleid werden opnieuw geformuleerd. Volksverheffing en kunstspreiding maakten plaats voor kwaliteitsbevordering en cultureel ondernemerschap. Dat was voor velen een vloek in de kerk. Wat is immers kwaliteit? `Is dat niet elitair? Bestaat dat begrip wel?

Michaël Zeeman, Rudy Hodel en ik werden gevraagd een inleiding te houden voor een gehoor van studenten van de NHL. Tien jaar daarvoor was kwaliteit voor 
velen nog een vies woord, met name voor een beroepsvereniging van beeldende 
kunstenaars als de BBK. Kwaliteit ging steeds meer het denken over kunst en cultuur bepalen. Tegelijk vervaagde 
de grens tussen ‘high culture’ en ‘low culture’. Het waren de hoogtijdagen van het postmodernisme.

Je kon opeens allerlei tendensen bespeuren die wezen op een verspreiding, nivellering en democratisering van het esthetisch smaakoordeel. Kwaliteit en ‘high culture’ waren niet alleen te vinden bij Nederlands Danstheater in de Stopera, maar evenzeer in een T-shirt van’ Keith Haring, een videoclip van Andy Warhol of Laurie Anderson, een gigantische installatie van Christo, of de laatste LP van de Talking Heads. Het klasse-etiket van kwaliteit weekte 
steeds meer los van de fles. De cultuur leek los van de rol…on a road to nowhere.

Ik besloot mijn verhaal destijds met enkele gedachten die ik een paar weken daarvoor op papier had gezet als bouwsteen voor een cultuurnota van de Provincie Friesland. Hierin zou ook een passage worden gewijd aan het hanteren van het begrip kwaliteit in het kader van het cultuurbeleid. Als motto voor deze notitie had ik een citaat gebruikt uit het boek Zen en de kunst van het motorenonderhoud van de Amerikaan Pirsig, dat niet alleen een fascinerende roman is, maar ook een uiterst heldere filosofische verhandeling over het begrip kwaliteit in de meest brede zin van het woord.

Pirsig maakt onderscheid tussen ‘romantische 
kwaliteit’ en ‘klassieke kwaliteit’. Het eerste is dynamisch, het tweede statisch. 
Het eerste ontstaat uit een impuls tot oordelen waarbij altijd twee elementen 
in het spel zijn: gevoel en verstand. Het tweede is een vastgeroest begrip geworden in de ‘tempel van de wetenschap’, waar de illusie heeft postgevat dat er objectieve maatstaven bestaan waardoor het zogenaamd subjectieve domein van de esthetica verdacht is 
geworden.

De hoofdpersoon in de roman raakt in de ban het begrip 
kwaliteit, een obsessie die hem op de rand van de waanzin brengt. Zijn leidende 
gedachte is dat kwaliteit zowel in de techniek als in de esthetica functioneert en eigenlijk in elk menselijk handelen een drijvend beginsel vormt. En de uiteindelijke definitie, die Pirsig van kwaliteit formuleert, vertoont – zoals hij later ontdekt – een opvallende gelijkenis met een passage van een 2400 honderd jaar 
oud geschrift van Lao Tse.

De definitie van Pirsig luidt als volgt:

‘Kwaliteit is de aanhoudende prikkel die onze omgeving ons opdringt om de 
wereld te scheppen waarin wij leven. De hele wereld Van A tot Z. Tot het 
kleinste onderdeel toe.’