In het Fries Museum is kunst kunst

Still uit de ‘installatie’ van Martin en Inge Riebeek

Zondag j.l. zag in het Stedelijk Museum in Amsterdam The Crossing van Carlos Motta (Bogotá, 1978). Daarin worden videoportretten getoond van elf LHBTQI*-vluchtelingen, waarin zij praten over hun ervaringen voor, tijdens en na de vlucht vanuit hun geboorteland naar Nederland. Hun aangrijpende verhalen – zo las ik in een tekst op de muur van de zaal – maken duidelijk wat het betekent om te moeten leven met homofobie en transfobie, in culturen waar onderdrukking en discriminatie het nagenoeg onmogelijk maken om uit te komen voor genderidentiteit en seksuele geaardheid.

Dit alles was te zien op fraai opgestelde videoschermen in een verduisterde zaal. De tragische verhalen van de betrokkenen waren getransformeerd tot kunst. ‘Installaties’ heet dat tegenwoordig. Je kunt ernaar kijken en daarna een kopje koffie gaan drinken in het museumcafé. Kunst maakt de rauwe werkelijkheid verteerbaar. Er wordt een esthetische aura gecreëerd waarin de museumbezoeker zich op verantwoorde wijze schuldig, betrokken of geëngageerd kan voelen. Of gewoon kan doorlopen en denken: ‘Gooi het maar in mijn pet.’

In de video-installatie van Martin en Inge Riebeek, die 3 november a.s. in het Fries Museum van start gaat, komt een videofilm voor, waarin ik een tekst uitspreek die in feite de beknopte inhoud vormt van mijn boek Jihad en verstandsverbijstering  In dit boek wordt vanuit vier invalshoeken – de esthetica, de religie, de filosofie en de psychiatrie – de problematiek benaderd van de allengs vervagende grenzen tussen radicalisering en (adolescentie)psychosen.

Met dat gegeven voor ogen had ik aan de directeur van het Fries Museum een verzoek gericht. Ik vroeg hem of het misschien een aardig idee zou zijn dat ik op een dag tijdens deze tentoonstelling een lezing zou houden in het Fries Museum over het fenomeen terrorisme. Hierbij zou ik mij beperken tot de invalshoek van de esthetica. De titel van mijn lezing zou dan ook luiden: ‘Kunst in tijden van terreur’

Daarna zou ik het eerste exemplaar van het boek willen aanbieden aan Adriaan Jansen, bestuursvoorzitter van GGZ-Friesland. Hem heb geïnterviewd voor mijn boek. Het zou heel mooi zijn als deze lezing/boekpresentatie in de maand december zou kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld op een zondagmiddag, maar ook andere dagen zouden uiteraard mogelijk zijn.

Het duurde twee weken en ik hoorde maar niets. Daarom stuurde ik gisteren maar weer eens een mail naar de directeur van het Fries Museum. Aan het eind van de dag kreeg ik een mailtje van de projectleidster tentoonstellingszaken.

Die liet mij weten dat zij het besproken had met de curator hedendaagse kunst. Zij waren beiden tot de conclusie gekomen de combinatie met de tentoonstelling minder goed zou passen. De reden daarvoor is dat ik in de ‘installatie’ van Marin en Inge Riebeek niet vanuit mijn werk bent geportretteerd, maar als Fries individu met een persoonlijk verhaal.

Precies, vanuit een persoonlijk verhaal. Dat is ook het vertrekpunt van mijn boek. Daarom publiceer ik vandaag alvast de tekst die ik uitspreek in de ‘installatie’ van Martin en Inge Riebeek, die u vanaf vrijdag a.s. in het Fries Museum kunt gaan zien. En daarna een beknopte samenvatting van de inhoud van mijn boek.

Mijn tekst voor ‘de installatie’

Mijn naam is Huub Mous. Ik ben geboren en getogen in Amsterdam en woon sinds veertig jaar in Friesland. Ik ben kunsthistoricus en schrijf boeken, niet alleen over de kunst en cultuur in Friesland, maar ook over secularisatie en de herinneringen aan mijn jeugd. Ik groeide op in een orthodox katholiek milieu, dat midden jaren zestig aan sterke veranderingen onderhevig was. Sterker nog: deze wereld om me heen stortte toen opeens in elkaar.

Op mijn 18de jaar – in januari 1966 – werd ik vrij plotseling getroffen door een psychose. Ik de week daarvoor heb ik nachtenlang niet geslapen; ik schreef toen een aantal schriften vol met wat ‘Een Nieuwe Bijbel voor de Wereld’ zou moeten worden. Daarna ben ik met een zwaard een dag lang door de stad gaan dwalen. Niemand hield me tegen. Niemand vond dit kennelijk vreemd.

Ik heb toen ook niemand kwaad gedaan, ook mezelf niet, maar het had zomaar anders kunnen aflopen. Nu vraag ik me wel eens af, hoe het met mij was vergaan, als er toen zoiets als IS had bestaan. Radicaliseren kan tegenwoordig zomaar gebeuren: binnen een week, een dag, een nacht, misschien zelfs binnen een uur.

Vroeger heette zoiets ‘een daad gepleegd in een vlaag van verstandsverbijstering’. Tegenwoordig: ‘een terreurdaad in dienst van de Jihad’. Het zijn twee uitersten die elkaar zijn gaan raken. Zijn de grenzen soms aan het vervagen tussen amokmakers en religieus geïnspireerde terroristen? Of is er sprake van een epidemisch copycat-gedrag, waarbij de al dan niet pathologische achtergrond van de geweldsdaad niet meer ter zake doet?

Hoe dan ook, de grenzen tussen mass-shooters, spree killings, jihadistisch aangestuurde terreur, freelance jihadisme, terreurdaden van lone wolves en de traditionele amokmakerij van psychotici zijn tegenwoordig nauwelijks meer te trekken. Het wonderlijke is dat tot nog toe alleen journalisten en columnisten hierover schrijven en speculeren; terrorisme-experts zijn druk bezig de materie te onderzoeken en psychiaters zwijgen vooralsnog in alle talen.

Hoe divers een radicaliseringsproces ook kan verlopen, altijd weer is er één gemeenschappelijke noemer: de ervaring van intense vervreemding waarmee deze jonge adolescenten, die vaak leven op het breukvlak van twee culturen, te kampen hebben. Die vervreemding hoeft niet alleen betrekking te hebben op een psychische problematiek, zoals onzekerheid omtrent de eigen identiteit of de plaats in de samenleving, maar kan ook dieper grijpen op problemen die eigen zijn aan het bestaan zelf.

Is het hedendaagse terrorisme – zo vraag ik me af – soms een teken aan de wand, een signaal van toenemende vergetelheid omtrent de ernst en de tragedie van het bestaan? Als dat zo is, dan manifesteert deze extreme vorm van het kwaad zich niet als een verbijstering van het verstand, maar eerder als een lucide uiting daarvan. Extreme secularisering en snelle globalisering lijken ‘het heilige’ opnieuw tot leven te wekken, maar dan wel in een ontheilig

Korte samenvatting van het boek

Radicaliseren kan tegenwoordig zomaar gebeuren. Binnen een week, binnen en dag, misschien zelfs binnen een uur. Vroeger heette zoiets ‘een daad gepleegd in een vlaag van verstandsverbijstering’. Tegenwoordig: ‘een terreurdaad in dienst van de Jihad’. Het zijn twee uitersten die elkaar zijn gaan raken.sta

Zijn de grenzen aan het vervagen tussen amokmakers en religieus geïnspireerde terroristen? Of is er sprake van een epidemisch copycatgedrag, waarbij de al dan niet pathologische achtergrond van de geweldsdaad niet meer ter zake doet? De grenzen tussen massshooters, spree killings, jihadistisch aangestuurde terreur, freelance jihadisme, terreurdaden van lone wolves en de traditionele amokmakerij van psychotici zijn nauwelijks meer te trekken.

Dit boek richt zich op het grijze gebied dat recentelijk is ontstaan tussen verschillende vormen van psychotisch en terroristisch geweld. Maar vooral ook over op vreemde zwijgen van de psychiatrie over dit soort nieuwe manifestaties van het kwaad.

Hoe divers deze processen van radicalisering ook kunnen verlopen, telkens weer lijkt er sprake te zijn van intense vervreemding, waarmee deze jonge adolescenten te kampen hebben. Die vervreemding hoeft niet alleen betrekking te hebben op een psychische problematiek, zoals onzekerheid omtrent de eigen identiteit of de plaats in de samenleving, maar kan ook dieper grijpen naar problemen die eigen zijn aan het bestaan zelf.

Vanuit vier invalshoeken – de esthetica, de religie, de filosofie en de psychiatrie – wordt deze problematiek in dit boek benaderd. Daarbij worden door de auteur ook de ervaringen betrokken van de psychose die hem zelf trof tijdens zijn adolescentie in de jaren zestig. Wat gebeurt er precies bij een snelle radicalisering en waarin onderscheidt dit proces zich van een zich plotseling aandienende psychose in een tijd van snelle secularisatie?

Tot slot geeft de auteur een aantal praktische aanbevelingen voor mensen die werken in de geestelijke gezondheidszorg of op andere wijze beroepsmatig met deze problematiek worden geconfronteerd. Deze aanbevelingen worden getoetst in een gesprek met Adriaan Jansen, bestuursvoorzitter van GGZ-Friesland en auteur van het rapport Oproep aan de politiek: investeer in de geestelijke gezondheidszorg.

*

Kortom, u kunt vanaf vrijdag in het Fries Museum naar een ‘installatie’ gaan kijken. Dat is kunst die betrekking heeft op een persoonlijk verhaal. Mijn boek gaat ook over een persoonlijk verhaal, maar dat is geen kunst.

Onthoud dat goed. Amen.

1 Reactie »

  1. jan ketelaar

    1 november 2017 op 08:33

    Breek me de b niet open over het Fries Museum
    Doorgaan Huub, alle goeds,
    fijne dag,
    Jan

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)