Het Nederland van ooit

Slide1

Het is 2 november 2004, ’s ochtends vier minuten over half negen. De ochtendspits is op zijn hoogtepunt. Lijn 9 is net aangekomen op de halte. Het is wat druilerig weer. De man aan de overkant van de straat, bij de gele winkelpui van De Sleutelspecialist op de hoek, draagt een paraplu. Als hij opzij kijkt, zou hij het gezicht kunnen zien van Mohammed B., die rustig wegloopt richting het Oosterpark. Op de grond ligt het ontzielde lichaam van Theo van Gogh. Hij is getroffen door acht kogels. Zijn keel is doorgesneden met een groot, krom mes en met een kleiner mes is een stuk papier op zijn borst gespietst. Op dit tijdstip knapte er iets in Nederland. Daarna werd het nooit meer als daarvoor. De Linnaeusstraat is sindsdien een schuldige plek geworden.

In mijn jeugd ben ik hier talloze malen geweest. Mijn schooljaren bracht ik door in Amsterdam-Zuid en in herfst en winter ging ik altijd met de tram naar school. Op deze halte stapte ik uit lijn 9 om over te stappen op lijn 3. Precies op dit tijdstip ook. In de zaak van De Sleutelpecialist zat toen nog C. Jamin. Daartegenover, op de hoek van de Weijttenbachstraat, was de etalageruit van een sigarenwinkel gevuld was met kleine annonces. Daar bleef ik altijd even staan kijken als lijn 3 er nog niet was. Even terug had je het Burgerziekenhuis, waar mijn vader overleed op 8 mei 1966. Tegenwoordig is in dat gebouw een chique hotel gevestigd en tien jaar geleden was hier het kantoor van de stadsdeelraad ondergebracht. Precies tegenover dit gebouw werd Theo van Gogh van zijn fiets geschoten. Drie maanden voor de moord op Van Gogh – op zaterdag 7 augustus 2004 – ben ik zelf hier nog langs gefietst. Het toeval wil, dat ik kort daarna ook nog langs de woning van Theo van Gogh in de Pythagorasstraat ben gegaan. In die straat woonde ook Marijke, die ik in 1971 leerde kennen. Ik was die dag in augustus gewoon een beetje aan het dwalen langs de plekken van mijn eigen jeugd. Onschuldige plekken toen nog. Drie maanden later brak hier de hel los.

1001004002487330

Wat ging er om on het hoofd Mohammed B. in de dagen, maanden of jaren voorafgaande aan zijn terreurdaad. In de jaren daarna is daar veel over gespeculeerd. Al vroeg na de moord verscheen het boek Hoe nu verder? 42 visies op de toekomst van Nederland na de moord op Theo van Gogh (2005) Schrijvers, columnisten, wetenschappers en politici geven hun visie in speciaal voor dit boek geschreven essays. De eerste bijdrage was van Mohammed Benzakour die een poging waagde om in de ziel van Mohammed B. te kruipen en zich een voorstelling te maken van het radicaliseringsproces dat hij had doorgemaakt.

Ooit had Mohammed B. kunnen lachen om de brutale pennenfratsen van Theo van Gogh. Hij had zelfs zijn film 06 bij de videotheek gehuurd. Daarna kwam langzaam de omslag in zijn frivole bestaan. Het keerpunt was toen hij en keer een pasje moest tonen aan een kleerkast die de wacht hield voor het cafeetje waar hij sinds jaar en dag zijn vriendinnetjes oppikte. In de tram werd hij door controleurs steevast als eerste gevraagd naar zijn vervoersbewijs. Hij weigert voortaan zijn strippenkaart te tonen. Hij wordt een keer opgepakt. Dan leest hij geen kranten meer en zit dagen en nachten te surfen op onternet. Zijn sollicitaties lopen mis en dan ontmoet hij een kalme, wat oudere man die hem voorleest uit de Koran. Daarna kijkt hij alleen nog naar islamitische media. Opeens op een avond tijdens het zappen stuit hij op Theo van Gogh die een filmpje had gemaakt samen met Ayaan Hirsi Ali. Er knapt iets in zijn hoofd.

‘En dan gaat het snel. Teksten uit de zevende eeuw, gedrenkt in bloed dat stroomt door de straten van Gaza en Falluja vqn de eenentwintigste eeuw, het doet hem verstenen, het wakkert vuur in hem aan, het ontneemt hem zijn laatste restje humor. Een periode van chronische slapeloosheid breekt aan. Nachtenlang bonken 
woorden als duivelsknokkels tegen zijn schedelpan. Steeds grijpt hij amechtig naar 
de pen en krabbelt wat losse, onsamenhangende versjes op papier; een vergeefse 
poging om enige ordening aan te brengen in zijn binnenste pandemonium. Demonen plagen hem in het halfduister, zinnen rijgen zich aaneen, woorden, strijdkreten, leuzen, maar wat ze betekenen, weet hij amper. Dan, op een frisse vroege mr
gen, een doffe dreun in zijn hoofd: de maan kust de ster, het zwaard kruist het pad, 
engelen vliegen op. Een luid ‘Allahwakbar!’ en hij smijt de pen tegen de muur en 
daalt af naar de keuken. Niet doen, mijn zoon! Niet doen! Alsjeblieft! Zo smeekt een 
wegstervende stem die hij vaaglijk herkent. Maar Mohammed wil, nee, kán die 
stem niet horen. In zijn ogen is de zachte glans voorgoed verdampt; de glans waar
mee hij vroeger zo veel meisjes en leraren voor zich had weten te winnen. Wat rest is 
de ijdele hoop op een beter bestaan. Niet hier, maar daarboven.’

Ayaan Hirsi Ali zei gaf een maand na de moord in een interview in de NRC een mooie omschrijving van de planeet waarop politici als Balkenende, Donner en Cohen zich bevonden, zo stelde Hans Wansink in zijn bijdrage aan het boek Hoe nu verder?. ‘Het Nederland van Ooit’, zo noemde zij dit land, een sprookjesland dat de trekken vertoonde van het kinderparadijs in Brabant. Na de vertoning van de film Submission part I op 29 augustus 2004 werd steeds duidelijker dat een netwerk van moslimterroristen voorbereidingen trof voor aanslagen. Wansink wees toen al op alles wat er was misgegaan:  ‘Theo van Gogh liep als columnist en maker 
van de film Submission part I en werd het afluisteren van Mohammed R, die deel uitmaakte van het netwerk van in Nederland actieve moslimextremisten, ten on
rechte beëindigd. De eerstverantwoordelijke minister Remkes (Binnenlandse Za 
ken) bleek niet in staat een verklaring voor deze nalatigheden te geven. ‘ Ministers vlogen elkaar daarna in de haren. Balkenende verzuimde leiding te geven en in plaats daarvan ontstond ‘een wezenloos parlementair steekspel over de strafbaarstelling van godslastering.’ Het debat over falen van overheid en AIVD gaat door tot op de dag van vandaag.

1001004005511784

Vijf jaar geleden las ik het boek Samir (2007) van Arjan Erkel. Daarin beschrijft hij de geschiedenis van Samir A, die in 2006 werd veroordeeld voor 8 jaar gevangenisstraf vanwege het voorbereiden van terroristische acties. Arjan Erkel heeft in de gevangenis met Samir A. mogen spreken en ook zijn dagboeken gelezen. Samir A. heeft geprobeerd om naar Tsjetsjenië te gaan om daar aan de strijd van de moslimrebellen deel te nemen. Zijn eigen ervaringen tijdens zijn twee jaar lange gijzeling in Dagestan heeft Arjan Erkel deels in dit boek verwerkt. Dat schiep kennelijk een band met Samir A. Het verhaal van het boek is een mengeling van feit en fictie, maar het geeft ook een haarscherp beeld van de kleine wereld van moslimjongeren in de buitenwijken van de Europese metropolen. Deze jongeren kunnen kennelijk in korte tijd radicaliseren en van goed geïntegreerde allochtoon veranderen in een gevaarlijke terrorist. Samir A. kende Mohammed B. persoonlijk en nam ook deel aan een aantal huiskamer-gesprekken bij hem thuis in de Marianne Philipsstraat in Amsterdam Geuzenveld.

Arjan Erkel beschrijft het proces dat zich tussen de oren van deze jonge mensen voltrekt. Droog en met veel inlevingsvermogen. Hij probeert het te begrijpen, zonder overigens begrip op te brengen voor hun abjecte gewelddadigheid. Als cultureel antropoloog weet hij als geen ander, dat je eerst objectief moet waarnemen alvorens je kunt analyseren. Om die reden wordt hem wel eens verweten. dat hij zou lijden aan het Stockholmsyndroom, dat wil zeggen: een teveel aan begrip voor degenen die hemzelf kwaad hebben aangedaan. In november 2009 ontmoette ik Arjan Erkel in de Bres in Leeuwarden. Ik vroeg hem wat hij zelf van dit verwijt vond. Uiteraard was hij het hier niet mee eens. Arjan Erkel wilde het proces van radicalisering van binnenuit te begrijpen en anderen met zijn inzichten confronteren. Ik moet zeggen dat hij daar wat mij betreft uitstekend in geslaagd is.

Deze jonge moslims handelen uit een puur geloof en dat is juist het verontrustende. Samir A. verlangde ernaar om opgesloten te worden, om zo alleen nog maar de Koran te kunnen lezen. Terroristisch geweld werd langzaamaan een zuivering voor hem, hoewel aan de andere kant de klopjacht van de AIVD ook aan zijn radicalisering heeft bijgedragen. Dit soort jonge moslims ervaren een hoge vorm van spiritualiteit, misschien zelfs een uitzonderlijke vorm van transcendentie door dit soort gruwelijke dingen te doen, of er naar te verlangen. Ik vroeg Arjan Erkel wat hij vond van de theorie Karen Armstrong, die stelt dat moslimterrorisme een reactie is op een agressieve vorm van secularisering die zich in het Westen voltrekt. Hij kon daar heel ver in meegaan en schetste een inzichtelijk beeld van de religieuze beweegredenen die bij deze jongeren een rol spelen. Zij ervaren de westerse samenleving als diep ontaard en volslagen goddeloos en ergeren zich aan de eenzijdige berichtgeving over de ontwikkelingen in de Arabische wereld. Het verhaal van Arjan Erkel is nog altijd actueel. Meer dan ooit zelfs. Zo’n 15.000 buitenlanders uit ruim 80 landen vechten in Syrië en Irak aan de zijde van de Islamitische Staat (IS), zo las ik gisteren in de krant. Alleen al uit Nederland vechten momenteel ruim 100 moslimjongeren voor IS. Wat gebeurt met hen als ze terugkeren? Dat is de tikkende tijdbom waarmee we moeten leren leven in het Nederland nu.

Tien jaar geleden verdween ‘Het Nederland van ooit’ definitief achter de horizon. De moord op Theo van Gogh staat  – net als de moord op John F. Kennedy een halve eeuw daarvoor – gegrift in het collectieve geheugen. Iedereen weet wat hij deed die dag en waar hij was toen hij het nieuws hoorde. Ik hoorde het ’s ochtends om negen uur van Ramon van de Werken. Hij was destijds werkzaam in de Infirmerie als mentor voor kunstenaars die daar op de bovenverdieping een atelier hadden. ’s Avonds was er een lezing gepland waarbij niemand kwam opdagen. Het was te laat geweest om het af te zeggen. Ik zat die dagen midden in een stevig arbeidsconflict met mijn werkgever en dit kon er ook nog wel even bij. Eeltsje Hettinga had kort daarvoor een artikel geschreven onder de titel Het gat van Friesland, dat verschenen was op de site van Theo van Gogh, De gezonde roker (zie: hier). In dat artikel kwam ook het conflict met mijn werkgever ter sprake. In de de weken daarop begon ik mij voor het eerst te roeren op op allerlei fora op internet. Daarbij nam ik geen blad voor de mond, de geest van Theo indachtig. (zie: hier).

Schermafbeelding 2014-11-01 om 20.42.22

Leeuwarder Courant, 29.4.2005

Op 4 november 2004 – twee dagen na de moord  – heb ik Geert Dales in zijn functie van burgemeester van Leeuwarden geïnterviewd voor het tijdschrift De Moanne. Ik kende Dales uit de tijd dat hij nog directeur was van het Fonds BKVB in Amsterdam. Dales was die dag nog zeer onder de indruk van de dramatische gebeurtenis in Amsterdam en liet zich openhartig uit over allerlei zaken. Het begin van dat interview, zoals dat later in De Moanne verscheen (zie hier), ging als volgt:

Ik hoorde op de tv, dat je aanwezig was bij de bijeenkomst op de Dam op de avond na de moord op Theo van Gogh. Wat is je eigen reactie?

Theo van Gogh kende ik vrij goed. We waren niet bevriend of zo, maar ik heb hem tal van keren ontmoet. De laatste keer niet eens zo heel lang geleden. Ik heb die man altijd zeer goed kunnen waarderen, niet vanwege zijn manier van spreken. Maar ik hou erg veel van het vrije woord. Ik wilde er bij zijn om lucht te geven aan mijn diepe verontwaardiging en boosheid. Bij Pim Fortuyn was dat niet anders, maar die heb ik nooit ontmoet. Toch staat ook die dag mij nog bijzonder helder voor de geest. Daar ben ik echt kapot van geweest en dat is nu weer net zo. Het heeft me de hele dag heel erg bezig gehouden, de volgende dag ook en vandaag nog steeds en dat zal nog een hele tijd zo blijven.

(Dit blog verscheen eerder op 2 november 2014)