In de ogen van mijn vader

‘Het is woensdag 30 september 2015. Marijke en ik varen op een boot op de Seine in Parijs. Achteraf zou blijken dat dit onze laatste gezamenlijke vakantie is geweest. Twee dagen voordat we vertrokken werd Marijke opeens niet lekker. Ze was misselijk en draaierig in haar hoofd. De dag daarop knapte ze weer op en wij zijn alsnog op reis gegaan. Achteraf werd duidelijk dat dit haar eerste kleine beroerte moet zijn geweest. Op 13 oktober – de dag nadat mijn zus Lucie overleed – volgde voor Marijke een tweede beroerte. Het waren de eerste signalen van een naderend einde, dat precies een jaar nadat deze foto werd gemaakt, zou volgen.’

Zo begon ik een jaar geleden mijn blog Trouble in Paradise. Op Facebook krijg ik tegenwoordig elke dag een herinnering van wat ik een jaar geleden geschreven heb. Ook vandaag is het de dag na Allerzielen. Wonderlijk genoeg is Allerzielen een van de weinige dagen uit de christelijke jaarkalender die zijn betekenis behouden heeft, ook in een seculiere context. Op Allerzielen worden tegenwoordig overal in het land op begraafplaatsen en in crematoria gedenkdiensten gehouden. Ook dit jaar weer kreeg ik een uitnodiging van het crematorium in Goutum om daarbij aanwezig zijn. En wederom ben ik niet gegaan.

De herinnering aan mijn blog Trouble in Paradise werpt mij even terug in die wonderlijke weken direct na het overlijden van Marijke. Ik verkeerde toen in een soort roes. Het leven leek niet echt meer met de herinnering aan de dood zo vers in het geheugen. Een jaar later is er veel veranderd, maar de herinnering is gebleven. Nog dagelijks denk ik veel aan Marijke. Soms meen ik dat ze bij mij is. Soms spreek ik zelfs met haar. Maar dan weer glijdt alles weg in de gedachte dat alles voorbijgaat, ook het leven na de dood.

Soms denk ik dat het rouwen makkelijker zou zijn als je gelovig bent. De gedachte dat Marijke elders zou zijn, in een geestelijk domein waar ik zelf ook op dag terecht zou komen, zou een troost kunnen zijn. Er is dan hoe dan ook sprake van een weerzien. Het afscheid was slechts tijdelijk. Twee weken terug las ik een artikel van Alham Doelillah in de Volkskrant. Hij voerde gesprekken met een atheïst over de dood en ook hij vroeg zich af of het verwerken van de dood voor een gelovige niet veel makkelijker is. Zo schreef hij het volgende:

‘We behoren toe aan God en tot Hem keren we terug. Dat klinkt voor mijn buurvrouw als complete onzin. Maar mij biedt het troost wanneer ik denk aan overleden dierbaren; zij zijn nooit van mij geweest. Dus ik kan niet over hen spreken als verloren bezit. Het zijn voorbijgaande 
reizigers die nu een station verder zijn. En hoewel ik hoop 
dat mijn trein nog wat vertraging heeft, haak ik ooit ook 
graag weer bij ze aan. Het is een vage gedachte die het ver
driet niet minder maakt, maar wel helpt bij de acceptatie. Ik moet denken aan mijn oma die vorig jaar is overleden. 
Een vrouw die veel pijn met zich meedroeg, maar altijd 
’Alhamdoelillah’ (dank aan God) bleef zeggen.’

Dank aan God…. Dat zijn woorden die ik moeilijk over de lippen krijg. Ik ben geen atheïst. Sterker nog, ik luister altijd met verbazing naar mensen die vol trots zeggen dat ze atheïst zijn. Het klinkt mij dan in de oren alsof iemand vol trots zegt dat hij niet piano kan spelen. Maar zelf kan ik ook niet piano spelen. Anders gezegd, ik weet niet of ik gelovig ben.

Het verhaal van Alham Doelillah deed mij wel aan mijn vader denken. Hij overleed op 8 mei 1966, 68 jaar oud – een jaar jonger dan ik nu ben – en prees God op zijn sterfbed. Naast hem in de kamer, in het voormalige Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat in Amsterdam, lag een man die evenals mijn vader wist dat hij ging sterven. Maar hij was ongelovig en kon het naderend einde moeilijk accepteren.

In de uren dat zij samen waren heeft mijn vader veel met hem gesproken. Aan mijn moeder vertelde deze man dat hij jaloers was op mijn vader vanwege zijn rotsvaste geloof, ook nu het einde naderde.

Als ik nu aan dit verhaal terugdenk kan ik niet anders zeggen dat ook ik na al die jaren jaloers ben op mijn vader. In zijn ogen ben ik nu verdwaald. Dat mag zo zijn, maar de weg terug ken ik donders goed. Die weg is geen optie meer voor mij. Ik zal verder moeten, vooruit en niet achteruit, niet wetend waar ik ooit beland en wat ik daar zal aantreffen.

Zie ook mijn blog: Het stille afscheid van de pijn.