Under Fryske skriuwers

(foto: Johanna Brinkman)

In 2005 riep Abe de Vries een storm van kritiek over zich af, toen hij de Friese schrijver Douwe Kiestra, die fout was in de oorlog, literair wilde rehabiliteren. In het kielzog daarvan ontspon zich een fel debat over de naoorlogse vernieuwing in de Friese literatuur, een debat waar zelfs Michael Zeeman zich destijds in mengde. Mij werd toen voor de voeten gegooid dat ik mijn mond moest houden over Friese literatuur, omdat ik daar geen verstand van had.

Dat verwijt heb ik destijds in mijn oren geknoopt. Het was een van mijn drijfveren bij het schrijven van mijn boek over de vernieuwingen, die zich in Friesland in de jaren zestig hebben voltrokken, niet alleen binnen de literatuur, maar ook op andere terreinen. In 2010 kreeg ik van Tresoar de opdracht om dat boek te gaan schrijven, nadat ik eerder in De kleur van Friesland de ontwikkeling had geschetst van de naoorlogse beeldende kunst in deze provincie.

De omstandigheid, dat Leeuwarden in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa wordt, gaf mij een nieuw perspectief bij het schrijven van dit boek. De discussie over het gewenste ‘Europese peil’ in de Friese literatuur, die Anne Wadman – geïnspireerd door ideeën van Menno Ter Braak – ooit had aangespannen, kreeg nu een ander frame. Sterker nog, dat thema werd opeens uiterst actueel in deze tijd van ‘Europe, here we come!‘ en ‘connecting communities’. Ik koesterde dan ook een stille hoop, dat mijn boek bij het naderen van CH 2018 opnieuw in de belangstelling zou komen te staan.

En zie daar, het wonder geschiedde. Op 13 maart j.l. werd ik gebeld door Halbe Piter Claus. Hij liet mij weten dat hij in opdracht van Tresoar een film zou gaan maken over de naoorlogse Friese literatuur, met het oog op de komende manifestatie CH 2018. Zo zouden drie mensen worden uitgenodigd een brief te schrijven aan een Friese schrijver uit een bepaalde periode. Naast mij waren dat Hylke Speerstra en Hilda Talsma.

Zo zou ik een een brief schrijven aan Anne Wadman. Deze film moest in november klaar zijn en in première gaan bij het Noordelijk Film Festival. Daarna zou hij in januari volgend jaar – bij het begin van CH 2018 – in het programma Fryslân Dok worden uitgezonden op Nederland 1. Verder zou hij een jaar lang te zien zijn in de Gysbert Japicxzaal in Tresoar, om zo de bezoekers van Lwd 2018 een introductie te bieden in de Friese literatuur,

Achteraf is er nog al wat kritiek geweest op de keuze van de drie hoofdrolspelers. Abe de Vries liet al meteen op Facebook weten dat hij de keuze onbegrijpelijk vond. Wederom klonk het verwijt, dat ik geen verstand zou hebben van de Friese literatuur. En van de week schreef Cornelis van der Wal op de internetsite van het Friese literaire tijdschrift Ensafh het volgende:

Haadpersoanen yn de film binne respektyflik Hylke Speerstra, Huub Mous en Hilda Talsma. Apart hear, net ien fan trijen is in Frysk literêr skriuwer. Speerstra skriuwt non-fiksje, Mous is in Hollânsktalige keunsthistoarikus en Talsma skriuwt streekromaneftige boeken.

Nu is het in het Friese schrijverswereldje zo gesteld dat zowat iedereen ruzie heeft met iedereen. Onderlinge vetes worden doorgaans uitgevochten tot in het vierde geslacht. En als een Fryske skriuwer door een van zijn gezworen vijanden in het water wordt gegooid, zal hij alvorens te verzuipen eerst nog zijn middelvinger omhoog steken. Kritiek dient in deze contreien dus altijd met een flinke korrel zout geconsumeerd te worden.

De Fryske skriuwer is het toonvoorbeeld van het miskende genie. Hij is dienstbaar aan de Friese zaak, maar merkt gaandeweg dat hij juist door dit nobele ideaal zijn eigen roem te grabbel heeft gegooid. Hij is een triest geval. Het gezelschap van Fryske skriuwers dient dan ook zo veel mogelijk vermeden te worden.

Hoe komt het dan, dat ik dit gezelschap steeds weer opzoek? Ben ik zelf soms ook een miskend genie? Of voel ik mij als zodanig? Dat zou dit diepe gevoel van herkenning kunnen verklaren. Maar ik betwijfel of dit zo is. De gekoesterde miskenning is mij vreemd. Ik ben alleen gefascineerd door het fenomeen van de miskenning als zodanig. Met daarbij het eeuwige gelijk dat eigen is aan de miskenning en dat niemand jou ontnemen kan. Precies dat gevoel is de motor van de Friese identiteit.

Of de criticasters op de casting van de film Yn dit lânskap leit myn libben gelijk hebben gehad met hun kritiek, daar laat ik mij dan ook maar niet over uit. Wat mij wel opviel is dat ik na afloop van de première geen enkel negatief geluid over mijn optreden in de film heb mogen vernemen, terwijl er toch heel wat Friese literatuurdeskundigen in de zaal zaten.

In maart j.l. diende ik ook een passende locatie kiezen waar wat extra opnamen van mij zouden worden gemaakt. Ik koos ik voor de bovenverdieping van de Averotoren, om vandaar  iets te kunnen zeggen over de veranderingen in de Friese ruimte in vergelijking met 1963, het jaar dat Anne Wadman De smearlappen schreef. Dat betoog over de veranderingen in de Friese ruimte is er niet van gekomen, maar de opnamen in de Avero-toren leverden wel hele mooie panoramabeelden op.

Uiteindelijk is er maar een deel van mijn mijn brief aan Anne Wadman in de film terecht gekomen. De meeste passages, waarin ik aan het woord kom, zijn gelicht uit een interview waarvan ik de vragen vooraf had toegestuurd gekregen. Voor wie het interesseert publiceer ik bij deze dan toch nog maar eens de integrale versie van mijn brief aan Anne Wadman. Wie schrijft, die blijft…

***

Geachte heer Anne Wadman,

U heeft wel eens beweerd, dat de Friese literatuur aansluiting zou moeten vinden met Europa. Europese kwaliteit, dat zouden Friese schrijvers moeten hebben. Ze moesten voor hun culturele mede-Europeanen iets te zeggen hebben. Ze zouden moeten schrijven over een algemeen menselijke problematiek, zonder het karakter van het eigen volk daarbij uit het oog verliezen. Wèl kosmopolitisch zijn, maar de eigen boerencultuur niet met het badwater weggooien. Ik zag maar even op zijn boerenfluitjes, maar dat was het toch wat u wilde?

Welnu, u wordt op u wenken bediend. Leeuwarden – en ook Friesland – zijn een jaar lang het culturele centrum van Europa. ‘‘Our gift to Europe” zo luidt de leus. de Fryske mienskip wordt als voorbeeld gesteld voor hoe je ook Europeaan kunt zijn. Verbonden met je eigen roots, maar tegelijk ook de blik gericht op Europa en de wereld. Zoiets wilde u toch ook?

Maar was dat ideaal niet een beetje te hoog gegrepen? Was dit niet een schoolvoorbeeld van wat je ‘de Friese spagaat’ kunt noemen? Kwam die sprong naar het allerhoogste niet voort uit een knagend gevoel van minderwaardigheid? De Friese spagaat, dat is welbeschouwd ook het thema uw mooiste roman uit 1963: De smearlappen. Het verhaal over die rare Friese boer die gefixeerd was geraakt op de genealogie en het uitsterven van zijn geslacht, zodanig zelfs dat hij het niet erg vond dat zijn dochter Eelkje werd verkracht. Zo kon de naam van zijn geslacht dan toch nog voor uitsterven worden behoed.

Zegt u me nou eens eerlijk, mijnheer Wadman, was dit boek niet een metafoor, waarin u iets van uw eigen persoonlijke drama blootgaf? U koos voor Friesland, maar merkte steeds meer dat u tussen een stelletje minkukels was beland. Die trouw aan de Friese zaak was tegelijk uw noodlot. U kon er niet uitbreken, net als Eelkje in De smaerlappen dat uiteindelijk ook niet kon.

Maar zie, de Friese ‘mienskip’ is dan eindelijk opengebroken. ‘Iepen mienskip’ is het nieuw exportproduct geworden, waarmee Friesland in Europa de boer op gaat. In elke cultuurnota tegenwoordig struikel je over het woord ‘mienskip’. Alsof kunst en literatuur iets van doen hebben met mienskip. Kunst is een revolte, een misdaad, hoe dan ook een uiting van een tegendraads individu, en niet van een volk of ‘mienskip’, zelfs niet van een ‘iepen mienskip’.

Maar het is zover gekomen dat niemand in Friesland dit nog lijkt te beseffen.

Is dit het dan wat u wilde, mijnheer Wadman?

Met vriendelijke groet,

Huub Mous