De engel van het Linnaeushof

pop

(foto: Marijke Mous)

Meer nog dan de Sarphatistraat, die een wonderlijke man – als we Nescio mogen geloven – ooit de mooiste plek van Europa vond, ken ik geen wonderlijker locatie dan het Linnaeushof in Amsterdam. Een paar jaar geleden ben ik daar nog eens gaan kijken. Op het Linnaeushof bracht ik mijn eerste schooljaren door, op de Kleuterschool Maria Goretti. Die maakte deel uit van de Lidwina-school, een lagere school voor jongens. Maar daar ben ik nooit op geweest.

Toen mijn kleuterjaren op het Linnaeushof voorbij waren, vetrok ik naar de verre Peetersschool in Amsterdam Zuid. Dat was een gemengde school, een uitzondering in die tijd. De kleuterschool was ook gemengd, want kleuters – zo meende men destijds – kennen nog niet de verleidingen van het vlees.

Die kleuterschool Maria Goretti staat er nog steeds. Maria Goretti was  de heilige uit mijn vroege jeugd. Ik denk dat weinig mensen nog weten wie zij was. In het Rijke Roomse Leven van de jaren vijftig ontstond er een ware cultus rond deze heilige. Zij was het icoon van de ontluikende seksualiteit in een onbesmette kinderziel. Het voorbeeld bij uitstek voor de geloofswaarheid dat het heil in de geslachtloze Jezus was te vinden en niet in de verlokkingen van de vleselijke lusten.

Er deden bidprentjes de ronde die aan haar waren gewijd en overal in het land werden er kerken en scholen naar haar vernoemd. Ik herinner mij dat mijn jongste zusje ter gelegenheid van haar vormsel een boekje kreeg van een van mijn tantes. Het heette zoiets als ‘De kuisheid van Maria Goretti’. Ik vond dat een heel spannend boekje. Op een avond heb ik het dan ook één keer stiekem in bed uitgelezen. Het verhaal was in mijn koortsige puberbeleving allesbehalve kuis. Het ging over een verkrachtingszaak die met veel gevoel voor dramatische details uit de doeken werd gedaan. Kuisheid werd hier getransformeerd tot door Rome gesanctioneerde kinderporno. Zoiets ls de legale #MeToo-porno van tegenwoordig. We moeiten collectief verontwaardigd zijn, en toch – of misschien wel juist daarom- smullen wij ervan.

Maria Goretti was twaalf jaar oud toen zij op 5 juli 1902 door een oudere jongen, Allessandro genaamd, op gewelddadige wijze werd verkracht. Zij verzette zich hevig en riep wanhopig dat zij beiden zo naar de hel zouden gaan. Maar dat mocht niet baten. Allessandro bracht haar veertien messteken toe. De volgende dag overleed Maria Goretti, maar niet nadat zij verklaard had, dat zij haar moordenaar had vergeven en de hoop had uitgesproken dat ook hij in de hemel zou komen. Na haar dood brak in Italië een grote devotie uit rond haar persoon. Zij werd letterlijk het toonbeeld van de roomse kuisheid en werd ook als zodanig aan de jeugd ten voorbeeld gesteld.

Maar het verhaal is nog niet uit. In 1937 volgt de zaligverklaring van Maria Goretti. De moordenaar, die was veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf, had toen nog altijd geen berouw. Dat zou kort daarop veranderen toen hij in een droom werd bezocht door zijn slachtoffer. In haar verschijning vergeeft Maria Goretti haar moordenaar nogmaals, waarna deze tot inkeer komt en zich bekeert. De moordenaar bezoekt vervolgens de moeder van het slachtoffer om haar om vergeving te vragen, die hij dan ook van haar ontvangt. In 1950 tenslotte wordt Maria Goretti heilig verklaard door Paus Pius XII. De plechtigheid voltrekt zich in aanwezigheid van de moordenaar. ‘Toch goed dat er een God is’, zou Gerard Reve zeggen.

Dit is wat je noemt een ‘Roomse tranentrekker’. Ik was diep onder de indruk toen ik dit verhaal als kind las. Dat moet ongeveer zo rond 1960 zijn geweest. Ik was een jaar of twaalf en stond op de drempel van de puberteit. Achteraf verbaas ik me erover hoe een zo gruwelijk en expliciet beschreven verkrachting als voorbeeld kon dienen voor het betrachten van kuisheid en het eerbiedigen van de maagdelijkheid. Dat is wellicht tekenend voor de dubbelzinnigheid van de Roomse seksuele moraal. In de tijd van de Barok kregen veel geschilderde folteringsscènes van martelaren een overrduidelijke seksuele connotatie.

Zelfs het meest stichtende beeld dat de katholieke kerk in petto had – de kruisoprichting – heeft overduidelijk een pornografische lading. In zijn  boek De tranen van Eros heeft Bataille er terecht op gewezen, dat na de contrareformatie de seksualiteit heeft vlam gevat in de wellustige verbeeldingen van de roomse lijdensmystiek. Protestanten hebben ook nooit iets opgehad met kruisbeelden, waarin Christus halfnaakt hangt te creperen met een bloedende steekwond in zijn zij. Terwijl juist de kunst van de contrareformatie het theatrale effect van de kruisigingscène tot een extreme hoogtepunten heeft gevoerd.

Het christendom heeft de seksualiteit getransformeerd tot de sadomasochistische perversie van het menselijk lijden. Hoe meer lustvolle pijn, hoe meer ongenaakbare waarheid. Per dolerem ad veritatem. Door de pijn naar de waarheid, dat is de boodschap geworden van Jezus Christus, de seksloze martelaar in optima forma. Maar er is nog een ander mechanisme werkzaam in de devotie van Maria Goretti. Het gebeuren vond plaats in de hoogtijdagen van de burgerlijke onderdrukking van de seksualiteit.

Twee jaar tevoren had Freud zijn Traumdeutung gepubliceerd, waarin de seksuele griezelkelder van het burgerlijk onbewuste werd blootgelegd. De seksualiteit valt volgens Freud in de droom niet zelden ten prooi aan het principe van de omkering. Het onbewuste spreekt in raadselen om verboden seksuele verlangens te versleutelen in verwrongen beelden die een heel andere – en soms zelfs omgekeerde gedaante – kunnen aannemen. Daarmee werden de meest scabreuze verlangens uit de duistere spelonken van onze geest door Freud opnieuw in het daglicht getrokken.

Voor het katholicisme was dit soort ideeën een vloek in de kerk. Het Vaticaan startte dan ook op alle fronten een tegenoffensief en de devotie rond Maria Goretti werd haar bij wijze van spreken in de schoot geworpen. Maar juist ook in dit tegenoffensief diende het principe van de omkering zich aan. De lust kruipt waar ze niet gaan kan. Onderdrukking van seksualiteit gaat vaak gepaard met een overmatige belangstelling voor de verbeelding van wellustige uitspattingen. Volgens Foucault heeft er nooit een grotere belangstelling voor seksuele ontsporingen bestaan dan juist in het Victoriaanse tijdperk. De repressie uitte zich niet in een stelselmatig stilzwijgen, maar ging daarentegen gepaard met een geheel nieuw pornografisch discours.

Hoe dan ook, ik was even terug bij de Kleuterschool Maria Goretti op het Linnaeushof, het bastion waar mijn moeder mij begin jaren vijftig in verzekerde bewaring stelde bij vrome nonnen, die volledig afstand hadden gedaan van hun seksualiteit en die – zoals God het had beschikt – belast waren met het toezicht op onnozele kinderen zoals ik. Reine zielen waren we die bewaard moesten worden. Bewaarschool, zo heette het ook destijds. Eigenlijk moet je nooit terugkeren naar dit soort plekken van je eerste levensjaren. Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt. Alles ziet er anders uit. De wereld is slonziger geworden in zestig jaar tijd. Er groeit mos tussen het plaveisel. Je wordt er ook niet vrolijk van, eerder melancholiek. Alles, alles is beschikt, maar waarom, waarom moest het zo zijn? Waarom, waarom kon het niet anders zijn? Waarom ben ik, ben ik die ik ben?

Slide113-e1326744456787 kopie

Deze foto was bij ons thuis een klassieker. Hij heeft zelfs bij de tantes in Huissen nog jarenlang op de piano in de voorkamer gestaan. Mijn wezenloze blik vormde voor hen wellicht het toppunt van kinderlijke onschuld. Misschien ook was het de wat vrome sfeer die door plaatje van de engel aan de muur in werking werd gezet. De achtergrond was door de fotograaf zo bedacht. Hij had een hoekje gecreëerd in de klas, waar elk kind even moest gaan zitten. Wellicht heeft de juf nog geprobeerd om mij aan het lachen te maken, maar dat bleek een onmogelijke opgave. Ik liet me niet verleiden door grappen en grollen. Ik was ook te zeer geïmponeerd door het historisch belang van de situatie. Zelfs de blokkendoos wordt niet beroerd. Ik kijk naar de juf, niet beseffend dat de camera uit een andere hoek mij juist op dat moment zal vereeuwigen.

Het prentje met de engel is zo te zien een originele ‘Hummel’. Hummeltjes waren roomse prentjes die in Duitsland werden vervaardigd. Je had ze ook in porselein en die waren behoorlijk duur. Het beeldje dat rechts staat, naast het vaasje met margrieten, is er zo een. Het kan ook een kopie zijn, want ze werden veel nagemaakt. De beeltenis van het jongetje komt ook in het prentje voor. Die engel is dus zijn engelbewaarder. De fotograaf heeft er echt over nagedacht, want er zit een subtiele boodschap in deze compositie. Een engelbewaarder kun je gewoonlijk niet zien. Ook met een foto is zijn bestaan niet aan te tonen. Door hem in een prent weer te geven, naast een jongetje wiens gestalte ook driedimensionaal in beeld wordt gebracht, wordt voor de goede verstaander de aanwezigheid van de engelbewaarder toch op symbolische wijze gesuggereerd.

Ik heb dat als kind altijd maar een raar idee gevonden, dat er op elk moment van de dag een engel naast ze zat. Zelfs ‘s nachts gaf hij acte de présence, want een engelbewaarder slaapt nooit, zo werd beweerd. Het was natuurlijk wel een veilig idee met oversteken en zo, want het verkeer werd met de dag gevaarlijker. Maar er waren ook wel eens momenten, dat je even alleen wilde zijn. Dat kon je niet zeggen: ‘Nou engel, ga jij even een blokje om, ik ga nu even met mezelf spelen.’ Dat kon je wel zeggen, maar daar trok die engelbewaarder zich geen ene moer van aan. Die bleef gewoon zitten waar hij zat. Hij was een echte stalker, een soort bodyguard in dienst van Onze Lieve Heer.

De engelbewaarder hield ook in de gaten of je niet zondigde, een soort geheime politie dus. Maar voor de rest was hij best aardig. Het beroerde was alleen, dat ik wel eens vergat dat hij er was. Dan deed ik dus toch gewoon alles wat God verboden had. En ik viel ook wel eens een gat in mijn knie. Dan zat die engel zeker met zijn gedachten even ergens anders. Het is ook wat, de hele dag van huis, terwijl niemand je kan zien. A hell of job  had zo’n engelbewaarder. Hoe dan ook, deze foto was bedoeld om zijn aanwezigheid voor eens en altijd duidelijk te maken. Niet alleen als troost of geruststelling, maar vooral als subtiele waarschuwing. Pas op, hij weet van geen wijken. Je engelbewaarder ziet alles. Handen boven de dekens!

Slide113-e1326744456787

Boven mijn bed hing ook een prentje met engelen. Niet één, maar veertien. Alsof één niet genoeg was. Nee, voor de nachtdienst werd van hogerhand een heel peloton ingezet. Je wist immers maar nooit wat er ‘s nachts allemaal kon gebeuren. De tekst van het bijbehorende liedje werd je op de bewaarschool bijgebracht. De voorstelling van de prent is zo oud als het Rijke Roomse Leven. Op internet ontdekte ik meerdere varianten, maar gelukkig ook de versie die boven mijn bed heeft gehangen. Het is een tekening van Jeanne Hebbelynck die waarschijnlijk in de jaren dertig is gemaakt. Ze blijkt veel van dit soort prentjes te hebben getekend, totdat ze blind werd en alleen nog maar vrome gedichtjes schreef.

’s avonds als ik slapen ga
volgen mij veertien engeltjes na
twee aan mijn hoofdeind
twee aan mijn voeteneind
twee aan mijn linkerzij
twee aan mijn rechterzij
twee die mij dekken
twee die mij strekken
twee die mij wijzen
naar ’s hemels paradijzen

Ik weet niet precies wanneer mijn engelbewaarder is verdwenen. Hij is vertrokken, dat is zeker. Was het wel een ‘hij’?  Welk geslacht heeft een engel eigenlijk?  Misschien is dit geslachtloze wezen aan mijn zijde misschien wel tegelijk verdwenen met de cultus rond de heilige Maria Goretti. Hij of zij vertrok met de noorderzon, met stille trom, of hoe engelbewaarders dat ook mogen doen. We hebben niet eens afscheid genomen. Zoiets deed je niet. Van God nam je ook geen afscheid. Ze zeggen wel eens, dat het niet goed is om zo maar uit elkaar te gaan. Dan blijven er dingen hangen.

Misschien moet het er nog maar eens van komen, dat afscheid. Ik zie het al voor me: een ‘date’ met mijn engelbewaarder. In een wegrestaurant, een stationsrestauratie of misschien wel in de kale vertrekhal van een luchthaven op een onnozele zondagochtend. Dat kan ik hem of haar uitwuiven na een laatste goed gesprek. Zo van: ‘Het is wat lullig afgelopen, maar al met al vond ik je toch wel een fijne gozer… of meid… God mag weten wat je was.’

Onzin natuurlijk. Als je daarmee begint, zal blijken dat je engelbewaarder nooit is weggeweest. En misschien is dat ook wel zo. De engel van het Linnaeushof heb ik achter me gelaten, maar het zou zomaar kunnen, dat hij, zij of het nooit van mijn zijde is geweken.