Het hoge koektrommelgehalte van Sneek
Sneek gisteren, 14.00 uur
De schrijver Louis Borges heeft eens op het bestaan gewezen van een ‘Chinese encyclopedie’ waarin geschreven staat dat de ‘dieren kunnen worden verdeeld in: a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kameelharen penseeltje getekend zijn, l) et cetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken’.
Ik heb me altijd verbaasd over deze exotische vorm van taxonomie. De ordening van het dierenrijk volgt hier een geheel andere logica dan de onze. Een absurde logica zo te zien, maar wie zegt dat dat inderdaad zo is. Gisteren in de trein naar Sneek raakte ik in gesprek met een mij ombekende man over over astrologie. Hij wist daar behoorlijk veel van af. ‘Ik ben een varken,’ zo wist hij mij te vertellen, ‘want ik ben in 1947 geboren, het jaar van het varken.’ De Chinese jaarkalender kent een ordening die ontleend is aan de dieren. Daarbij geldt een cyclus van 60 jaar.
De Chinese astrologie beschrijft trekken van de mens die onbekend zijn in de westerse astrologie, maar tegenwoordig laten westerse astrologen zich ook wel door de Chinese inspireren, zo liet ik me vertellen. Welnu, ik heb er niks met astrologie en met varkens al helemaal niet. Het idee dat mijn karakter bepaald zou door de symboliek van een dier of door de stand van de sterren op het moment dat mijn moeder op zondagochtend 1 december 1947 om 9.04 uur ‘s definitief ontsluiting kreeg, lijkt me absurd. Wat hebben de sterren met mijn genen te maken, laat staan met de loop der dingen?
Gisteren was ik dus even in Sneek om daar alvast even een glimp te zien van de tentoonstelling van Bartle Laverman en zijn vrienden in Galerie BAS, die ik zondag a.s mag openen. Ik was wonderlijk genoeg heel lang niet meer in Sneek gweest, terwijl ik daar toch heel wat voetstappen heb liggen. Marijke en ik kwamen er altijd graag. Ook Marijke had haar herinneringen aan Sneek, al was het maar omdat haar vader bevriend was met de familie Silvius die een winkel had aan het Groot Zand of Klein Zand, daar wil ik afwezen.
Mijn vader is in Sneek nog op de ambachtsschool geweest, maar dat is inmiddels al meer dan honderd jaar geleden. Sneek is een raar stadje, een eigenzinnige enclave in Friesland. Snekers zijn carnavalvierders. Je kunt ze nooit echt helemaal serieus nemen, maar het zijn wel heel aardige mensen die erg gehecht zijn aan hun eigen stadje. ‘Het mooiste van Leeuwarden is de laatste trein naar Sneek,’ hoorde ik de Sneker stadsdichter Henk van der Veer ooit zeggen.
Het beeld van de Waterpoort in Sneek behoort tot mijn allervroegste herinneringen. Weliswaar ben ik niet in deze stad geboren en getogen, maar mijn moeder had een rode koektrommel, waarop een foto van dit beroemde bouwwerk in zwart-wit stond afgebeeld. De contouren van de beide torentjes, met de poort in het midden, kon ik al voor mijn geestesoog tevoorschijn toveren, voordat ik kon lezen en schrijven. Telkens als ik braaf was geweest kreeg ik immers die trommel te zien. Op die – uit pedagogisch oogpunt – beproefde wijze is de beeltenis van de Waterpoort middels talloze Pavlof-reacties diep in mijn reptielenbrein ingeprent.
Die onbewuste reflexwerking had ook een averechts effect tot gevolg. Telkens als ik in Sneek kom en daar de Waterpoort in het echt aanschouw, krijg ik van de weeromstuit die koektrommel weer voor ogen. Als ik daar ben overkomt mij dus, waar ooit een romanschrijver een heel boek over heeft vol geschreven, maar dan in wel omgekeerde volgorde. In A la Recherche du Temps perdu beschrijft Proust de plotselinge verschijning van een herinneringsbeeld: de torens van zijn geboortedorp Combray. Dat beeld krijgt hij voor ogen als hij een koekje in de mond neemt. Bij mij gaat dat dus net andersom. Als ik de Waterpoort van Sneek in het echt zie, krijg de smaak van een koekje in mijn mond
De Waterpoort is niet zomaar een gebouw. Het behoort tot de merkwaardige categorie architec tuurobjecten die het beeld van een hele stad kunnen dragen. In die zin voegt hij zich moeiteloos in de rij van de Eiffeltoren, het Empire State Building, de torentjes van het Rode Plein, de Brandenburger poort, de scheve toren van Pisa en om wat dichter bij huis te blijven: de Oldehove. Het is een gebouw met een hoog koekrommelgehalte. Ze voelen zich evengoed thuis op een placemat als in Madurodam. Beeltenissen die zijn afgesleten als een munt die door miljoenen handen is gegaan. Je ziet ze nog wel, maar nauwelijks meer in zijn eigen gedaante. De betekenis is overwoekerd door de functie van het gebruik. Het is een cliché bij uitstek. Sterker nog, het is een icoon, een symbolische beeltenis met een zodanig laadvermogen dat ze niet alleen een heilige of een godheid, maar ook een stad kunnen dragen.
Iconen hebben de hardnekkige eigenschap dat ze voor eeuwen onveranderlijk zijn. Eenmaal opgeslagen in de diepste lagen van ons brein worden ze niet meer aangetast of bijgesteld door nieuwe indrukken of eigen waarneming. Ze hebben de functie van en pictogram. We zijn niet geïnteresseerd in de details, maar alleen een symbolische beknoptheid van het beeld. Sterker nog, hoe minder details, hoe groter het metaforisch laadvermogen. Hoewel we ons zeer goed kunnen behelpen met miljoenen clichématige afbeeldingen die van het origineel in omloop zijn, zijn we zeer gehecht aan het in werkelijkheid voortbestaan van het origineel.
Het omvallen van de toren van Pisa zou een calamiteit op wereldschaal betekenen. De toren zou immers niet alleen omvallen in Pisa, maar ook in die miljarden hoofden van Kaapstad tot Katmandu, waar hij als icoon in net reptielenbrein ligt opgeslagen. Dit soort iconen vormen immers de diepste ankers, waarmee we in onze vroegste jeugd ons beeld van de wereld in de bodem van ons brein hebben vastgelegd. We hebben ze gezien op koektrommels, en die dierbare herinnering willen we ook graag zo houden.
Ik realiseer me dat dit verhaal opgaat, zo lang je een buitenstaander bent. Wie in de ongelukkige omstandigheid verkeert te moeten leven in een stad, die zo’n gebouw met een iconisch lading bezit, spreekt vaak met minder enthousiasme over het koektrommelgehalte van dit historisch monument. De woekering van het cliché leidt – zeker voor degenen die er dagelijks mee moeten leven – niet zelden tot een licht gevoel van misselijkheid, een soort visuele indigestie. Het icoon werkt immers alleen bij spaarzaam gebruik op afstand en in afwezigheid van het origineel. De magische kracht van het icoon zit in het beeld zelf, en niet in het origineel. Dichtbij zijn het juist de kwalijke neveneffecten, zoals de vaak schaamteloze toepassing in commercie en massatoeris me, waardoor het icoon bij veel autochtonen zelfs een sterke afkeer teweeg kan brengen.
Zij krijgen op zijn minst een tweeslachtige relatie met het origineel. Die relatie is wat psychologen ’double bind’ noemen: één het zelfde beeld roept dan zowel affectie als walging op. Hoe het ook zij, een al te sterke symbolische verbeelding van de eigen leefomgeving roept onwillekeurig een drang op om te ontsnappen aan het verstikkend effect van het nabije. Deze bijna fysieke afschuw lijkt dan voort te komen uit de diepste spelonken van ons brein. Je zou het icoon het liefst willen vermorzelen, tot poep willen vermalen, tot broodjes willen bakken, kortom willen verteren als een koekje van eigen deeg dat te zwaar op de maag ligt.
Zoals ik niet heb met de Chinese astrologie, zo heb ik niets met Sneek. En toch, ik hou van Sneek, al was het maar om haar hoge koektrommelgehalte. Sneek is niet alleen de Waterpoort, maar ook de poort naar Zuid-West Friesland, de poort naar het water. De Waterpoort is het icoon bij uitstek voor het geboortetrauma, het icoon der iconen. Wat is Friesland anders dan het land van het water. Het waterland waar het leven ooit is begonnen toen de mens aan wal kroop, het water van zich afschudde, rechtop ging lopen en zich bewust werd van de grote tragedie van het leven, dat het nooit meer zou worden als het ooit is geweest.