Kunstenaars komen van elders
Een Kafka-achtige ervaring vannacht. Ik was ontboden in het heilige der heilige van deze op oeroude rituelen gestoelde provincie. Er was niemand. Na een uur wachten in een kaal vertrek, waarin alle wanden waren bekleed met stalen lambriseringen, werd ik door een bode in zwart gewaad naar binnen geroepen. Het volgende vertrek was met tropisch hardhout bekleed en aan het plafond hing een koperen adelaar. Weer een uur later kwam er een nieuwe bode, nu getooid in een zeventiende-eeuws kostuum. Hij leidde me door een lange gang met duistere nissen waarin narmeren portretbustes stonden opgesteld van beroemde Friezen: Gysbert Japicx, Menno van Coehoorn, Peter Stuyvesant, Joost Hiddes Halbertsma, Doutzen Kroes… Onderwijl maakte ik nog een vriendelijk knikje naar een toiletjuffrouw die ik even in het voorbijgaan zag, maar een glimlach kon er bij haar niet af. Zo kwam ik uiteindelijk ii een grote zaal met een lange rode loper op de vloer en links en rechts ontelbare kaartenbakken. In grote vitrines in het midden stonden zilver schalen van overvloed. Helemaal aan het eind zat op een gouden troon Grutte Pier. Hij sprak een onverstaanbare taal die het midden leek te houden tussen Oud-Keltisch en hedendaags Fries. Toch kon ik hem goed verstaan. Hij sprak een taal die ik begreep door de eenvoud van het hart. Maar wat moest ik hier? Wat was de reden waarom ik ontboden was?
Het moet niet gekker worden, dacht ik bij mijzelf. Al veertig jaar woon ik hier in deze onherbergzame uithoek van Europa die zich sinds mensenheugenis Friesland laat noemen, maar ik heb nog nooit Grutte Pier gezien. Iedereen heeft het er altijd over, alsof hij een oude bekende is die je verder niet nader hoeft aan te duiden of te omschrijven. Zeg ‘Grutt ePier’ en iedere Fries weet wie je bedoelt. Grutte Pier is de super-Fries, het superego van deze kille noorderlingen, het geweten van dit goddeloze land. Grutte Pier is van iedereen en tegelijk van niemand. Oeroud is hij, maar Grutte Pier gaat nooit dood. Sterker nog hij is onoverwinnelijk en steekt altijd weer fier het hoofd omhoog. Wonderlijk genoeg komt Grutte Pier altijd pas opdagen als het eigenlijk te laat is. Misschien is Grutte Pier wel een mythe, zo heb ik wel eens gedacht. Misschien bestaat hij niet in het echt, maar leeft hij alleen voort in de verbeelding, als een symbool van een gesublimeerd minderwaardgeheidsgevoel waar de Friezen al eeuwen mee behept zijn. Maar nee, hij bestaat dus echt. Hij sprak tegen mij. Hij was ontstemd. Het ging over ,mijn deelname aan de documentaire , die dit weekend te zien was op NPO2: Grutte Pier zei:.’
‘Ik was verbijsterd na het zien van de documentaire. Speerstra – ‘mensen een stem geven die dat niet hebben’, Talsma – ‘literatuur is door en voor de elite, het geeft het klasseverschil aan’. Mous – ‘een schrijver/kunstenaar heeft niks met iepenmienskip’, en Mous dus niets met de twee andere filmgenoten. Ik zag filmmakers die van toeten noch blazen weten, een slechte cameravoering laten zien, onsamenhangende montages naar voren brengen – Resultaat: een verbrokkeld geheel. Omdat ik je ken, wist ik wat je bedoelde in die verknipte delen. Maar het geheel was shit, pure shit….’‘
Wie denk je eigenlijk wel dat je bent?’ vroeg Grutte Pier nog. Ik kromp ineen bij zoveel gezag en autoriteit. Inderdaad, wie ben ik? Ik hoor hier niet. Ik kom van elders. En opeens kwamen mij zinnen uit een chanson Leo Ferré voor de geest. ‘Kunstenaars zijn van een ander ras. Het zijn mensen van elders die al twintigduizend jaar voor het venster staan, roepen in de woestijn, waanzin planten tussen vastgeroeste opvattingen, hun publiek beledigen, doof zijn als Beethoven, kromme vingers van de reumatiek hebben als Renoir, een tumor in hun hoofd hebben als Ravel, moeten stelen om te eten als François Villon, om wier begrafenis gebedeld moet worden als bij Belà Bartók, maar die door niets en niemand zijn tegen te houden.’
Daarna raasde Grutte pier nog zeker tien minuten door. Zijn boodschap kwam er op neer dat ik van al mijn taken ontheven ben. Grutte Pier heeft besloten mij vogelvrij te verklaren en in die hoedanigheid mag ik geen verdere publieke functies meer vervullen. Ook kreeg ik een algeheel publicatieverbod opgelegd dat met name geldt voor internet. Ik word dus voorgoed de mond gesnoerd. Dit wordt vandaag mijn laatste blog, dacht ik nog. Ik kan de boeken sluiten. Het orakel van Friesland heeft gesproken. Sa is it en net oars. Deze uitspraak kent geen hoger beroep. Zo gaan de zaken hier. Er is nooit en middenweg. As `t net kin sa`t it moat, dan moat it mar sa`t it kin.. Grutte Pier sloeg met zijn zwaard een ridderslag op mijn schouder en spelde mij vervolgens een gouden speldje op. ‘ ‘U bent een vrij man,’ sprak Grutte Pier, u kunt gaan en staan waar u wilt. ‘Jins dreamen no, jins skiednis skielk.’ Er ging een siddering door mij heen.
‘Knikje maken achteruit de trap op en wegwezen,’ fluisterde Grutte Pier mij in het oor. Achter mij was een vreemd geluid te horen, zoiets als het instemmend gemor dat vaak opklinkt in het Britse Lagerhuis. Ik maakte een diepe buiging overeenkomstig de etiquette van het huis en liep de zaal uit. Toen de zware deur achter me in het slot viel, hoorde ik het gemor aanzwellen tot een extatisch gejuich. Alsof Cambuur had gescoord in blessuretijd. Eenmaal buiten zochten mijn ogen een weg in smalle straten van de stad. Een vreemd gevoel kwam in mij op. Ik voelde mij een vrije Fries, mar wat is vrijheid in de ban van Grutte Pier? En juist op dat moment gebeurde er iets raars, alsof er een soort kaasstolp van mijn hoofd werd weg getild. Ik stond opeens in het goddeloze licht van de winterzon en hoorde in de verte meeuwen schreeuwen.
Verbijstering greep mijn aan bij de duizelingwekkende gewaarwording van een eindeloos krioelen van atomen en elektronen. Het was alsof ik in een diepe afgrond keek en tegelijk een tomeloze vreugde beleefde. Dit is het hiernamaals, zo dacht ik bij mezelf. Ik voelde me opgenomen in de gemeenschap der Friezen, het mystieke lichaam van Grutte Pier. Ik sloeg de hoek om naar de Grote Kerkstraat en opeens zat ik weer thuis achter mijn beeldscherm. Om mijn enkel zat een knellende band. Ik had elektronisch huisarrest. Ik dacht terug aan die toiletjuffrouw die maar niet wilde glimlachen. Zij deed me aan iemand denken, maar ik wist bij God niet aan wie. Er was iets in haar ogen dat ik niet kon duiden. Er klopte iets niet. Wie was zij? Waarom bleef zij mij achtervolgen? Ik startte de computer op en zag haar ongenaakbare gelaat langzaam op het scherm verschijnen. Vroeger dan ooit tevoren greep de angst om zich heen.