De greate wrakseling
Bert Looper in het kabinet van Quatrebras in Tresoar, hedenmiddag 13.30 uur
de sterke byldhouwer nou bij it sjen fan syn subsidiaere obelisken
in geweldigen woede sloech him masterlik
blies út syn noasters pneumatysk masterlik
traech wankeljend giene de âlde foarmen op yn reek
traech wankeljend giene de âlde foarmen op yn walm
de sterke byldhouwer masterik ja
dit is de tiid fan de nije konsepsje skreau er
en hij gie hinne en bifruchte syn frou
in kunstwurk is in ding dat er forjitten hat stikken to slaen
Aldus een passage uit het gedicht De greate wrakseling van Hessel Miedema dat verscheen in 1964. De taal verwijst in deze ‘moderne’ poëzie niet meer direct naar een werkelijkheid buiten de tekst, maar er wordt voortdurend met taal en teken gespeeld in een telkens verschuivende gelaagdheid van betekenissen en een voortdurende wisseling van het perspectief. Dat perspectief verschuift van ‘wij’ naar ‘ik’, van het collectieve naar het individuele, van het mythische naar het triviale, van het diepzinnige en zware, naar het ironische en lichtvoetige. Er vindt een omslag plaats op alle fronten. Je kunt het gedicht als een eindpunt zien van de experimentele poëzie, maar ook als een beginpunt, het begin van the sixties in Friesland.
Yin & Yang en de scherven van het breekbare porselein van het Princessehof, waar Hessel Miedema van 1958 tot 1964 directeur was geweest, kwamen in dit lange gedicht samen in een ode aan de scheppende vernietiging, een orgie van het stukslaan, de creatieve verwoesting waardoor het oude zich plotseling omkeert in het nieuwe. Met zijn dwingende pretenties ademt De greate wrakseling nog de sfeer van de vijftigers met hun mythische oertaal, maar het is ook wel degelijk op de huid van de tijd geschreven. Het getuigt van een overgang van een mythische georiënteerde naar een meer formele en zakelijke esthetica die zich in de jaren zestig op allerlei terreinen voltrok.
De greate wrakseling laat ook een nieuwe toon horen. Het ademt de sfeer van ‘de informelen’ in de beeldende kunst, die genoeg hadden van alle zwaarwichtige mythologie van Cobra en ‘de experimentelen’ en terugkeerden tot elementaire schildergebaren zonder vorm of compositie. De sfeer ook van Nul en Zero, het verlangen om helemaal opnieuw te beginnen, af te tellen en terug te keren naar een … ja, naar wat eigenlijk. Misschien wel letterlijk naar het niets, het absolute nulpunt, het witte schilderij, naar de leegte van de kosmos. Een spirituele en vormeloze uitgestrektheid, ver weg van het verleden dat stuk moest. Het gedicht gaat letterlijk over scheppen en vernietigen, over bouwen en breken. Het getuigt van een grote innerlijke woede, en drang ook tot verwoesting ‘Een plastiek is net zo goed als geen plastiek’, zo stond te lezen in een manifest van de Nul-groep in 1961. Miedema schrijft drie jaar later: ‘In kunstwerk is in ding dat er forjitten hat stikken te slaen.’