Talking about a revolution

 

Op 20 maart a.s. mag ik een lezing houden in Tresoar in het kader van de lezingencyclus Revolutie in Fryslân. Mijn verhaal zal gaan over de culturele revolutie die Friesland in de jaren zestig heeft doorgemaakt. De tekst waarmee mijn lezing wordt aangekondigd luidt als volgt:

De snelle veranderingen, die zich in de jaren zestig in Friesland op tal van terreinen voltrokken, dragen het kenmerk van een vertraagde doorbraak van het modernisme. Er veranderde veel, niet alleen in de moraal en de beleving van seksualiteit, maar ook in de ervaring van ruimte en tijd. Voor zover je in die jaren in Friesland van een culturele revolutie kunt spreken, diende deze zich later aan dan in de Randstad en bleef hier ook langer hangen. Juist in die vertraging zat iets heel eigens. Ook in de roerige jaren zestig had het modernisme zijn schaduw en zeker in Friesland. Kosmopolitisme en utopie gingen gepaard met heimwee naar het verleden, naar het eigene van hûs en hiem.

Ter voorbereiding ben ik van de week mijn boek De Fries die in de toekomst sprong, Fries modernisme in de jaren zestig gaan herlezen. Het toeval wil dat dit boek precies twee jaar voor mijn lezing in maart a.s. werd aangeboden in Tresoar. Dat was op 17 maart 2016. Marijke was daar nog bij, al zat ze toen al in een rolstoel. Het was een mooie middag met mooie verhalen, waar ik nog met plezier op terugkijk. (Zie ook: De speech van Oeds Westerhof)

Achteraf heb ik ook wel wat kritiek op dit boek gekregen. Ik zou teveel hooi op mijn vork hebben genomen en eigenlijk twee boeken hebben geschreven. Het eigenlijke boek gaat over de transformaties in de ervaring van in ruimte en tijd in het Friesland van de jaren zestig, zoals die zijn af te lezen in de veranderingen in enerzijds kunst, architectuur en stedenbouw en anderzijds de literatuur en poëzie. Anders gezegd: het domein van het beeld versus het domein van de taal.

Maar het tweede boek gaat over veranderingen in de wijze waarop de structuren in de hersenen met deze veranderingen annex zijn, en met name de wijze waarop de linker hersenhelft samenwerkt met de rechter.

Nu ik het boek herlees kan ik die kritiek ook wel begrijpen. In het eerste hoofdstuk loop ik wel erg hard van stapel, waarbij ik wellicht teveel bij de lezer als bekend veronderstel. Toch was deze inleiding voor mij nodig om een structuur te vinden. Ik heb alles bij elkaar –  met tussenpozen – zo’n zes jaar aan dit boek gewerkt. Het resultaat was een ongeordende corpus van losse teksten. De structuur kwam pas toen ik me ging verdiepen in de theorie over hoe beide hersenhelften verbonden zijn met onze ervaring van tijd en ruimte en de veranderingen daarin. Dit uiterst boeiende thema leent zich wellicht nog eens voor een nadere beschouwing in breder verband. Een nieuw boek misschien.

Bijzonder is nog dat ik twee maanden na het verschijnen van De Fries die in de toekomst sprong in een felle polemiek belandde met Egbert Tellegen, de emeritus hoogleraar sociologie en milieukunde, met wie ik eerder het boek Tegen te tijdgeest terugzien op een psychose (2011) schreef (samen ook met Daan Muntjewerf). Egbert Tellegen had stevige kritiek op De Fries die in de toekomst sprong. Dat moet kunnen natuurlijk, maar… I was not amused,

Hieronder een paar passages uit onze mailwisseling van destijds.

Egbert Tellegen:

Denkend over het verleden schieten mij ook de passages in jouw boek over de twee hersenhelften naar binnen. Ik vind dat niet de sterkste onderdelen van jouw boek. Je doet dat te terloops. Waar je daarentegen misschien wel over had moeten schrijven is het verschil in het zich kunnen herinneren van verschillende leeftijdsfasen. Dat verschil neemt bij mij, maar ook bij anderen, op oudere leeftijd schrikbarend toe. (…)  Moeite heb ik vooral met het eerste gedeelte. Ik vind dat nogal abstract en meanderend geschreven. Bovendien gaat het veel minder over Friesland dan de titel suggereert. Ik vind dat de naam van Troelstra er wel in voor had mogen komen. En was Domela Nieuwenhuis ook niet een Fries?

Over mijn ruimtelijk onvermogen heb ik al wat gezegd. Maar wat de tijdsdimensie betreft voel ik me minder onzeker. Je hebt enorm veel materiaal bijeengebracht. Zou je bij een andere gelegenheid niet wat systematischer op het ontstaan van ‘moderne samenlevingen’ moeten ingaan en daarvoor tot de negentiende eeuw of eerder terug kunnen gaan? Het bespreken van auteurs als Marx, Tönnies en Durkheim zou daarbij niet misstaan. Als ik het goed begrepen heb is die ‘modernisering’ aan het modernisme voorafgegaan. Ik denk dat je dan ook veel duidelijker over het digitale tijdperk moet schrijven waarin de beleving van tijd en ruimte echt anders is geworden dan in het radio- en televisietijdperk.

Jouw boek getuigt van een grote eruditie op cultureel gebied. Op veel van wat jij schrijft, bijvoorbeeld over architectuur, kan ik niet reageren omdat ik daar te weinig van afweet. Ik heb inmniddels weer vele uren met jouw boek doorgebracht en veel, zij het niet alles, herlezen. Mijn bezwaar blijft dat het qua ruimte en tijd onvoldoende is afgebakend. Het gaat te weinig specifiek over Friesland en te weinig specifiek over de jaren zestig. Ook de betekenis van termen als modernisme en  post modernisme zijn me niet echt duidelijk geworden. Je schrijft uitvoerig over auteurs als Sartre en Wadman en anderen zonder dat altijd het verband met het onderwerp van jouw boek duidelijk is.

Je schreef dat ‘Het hoofdstuk over het milieu’ mij kennelijk was ontgaan. Maar ook nu heb ik dat niet kunnen vinden. Alleen op pagina 151 en 152 schrijf je kort over dit onderwerp. Een gemiste kans is dat je wel over Mansholt schrijft, maar niets over zijn ‘milieubekering’ na het verschijnen van het rapport aan de Club van Rome, die (als oorzaak of als gevolg) ook wel iets met zijn verhouding met de leidster van de Duitse Groenen Petra Kelly te maken moet hebben.Ik denk dat het groeiend milieubesef de belangrijkste culturele verandering van de jaren zestig is en dat je daar meer over had moeten schrijven.

Als ik nu aan echt grote veranderingen denk, denk ik niet meer aan de jaren zestig. Ik denk nu aan twee veel ingrijpendere veranderingen. De eerste is wat Polyani ’the great transformation’heeft genoemd, ofwel de opkomst van de moderne, industriële samenleving. De tweede is de verandering die we nu doormaken. De digitale revolutie heeft veel verstrekkender gevolgen dan de veranderingen in de jaren zestig. In het met mijn vorige bericht meegestuurde bericht kan je lezen, hoewel ik die terminologie daar niet gebruik, dat de kapitalistische economie op de meest uiteenlopende gebieden aan een proces van erosie onderhevig is. Links en rechts populisme zijn manifestaties daarvan. De geloofwaardigheid van de bestaand economische orde wordt uitgehold omdat ze niet meer in staat is alle burgers een volwaardige plaats in de samenleving te bieden en evenmin op een zorgvuldiuge manier met de fysieke omgeving kan omgaan. Dat moet op den duur gevolgen hebben vergeleken waarmee de veranderingen in de jaren zestig vrijwel niets voorstellen.

Tenslotte nog twee detailopmerkingen. Je had er goed aan gedaan in het Fries geschreven passages te vertalen. Voor mij waren ze niet altijd duidelijk. Op bladzijde 135 had je niet moeten schrijven: ‘Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang’. Als iemand met herinneringen aan de Tweede wereldoorlog accepteer ik die constatering niet.

Ik antwoordde onder meer het volgende

Nogmaals, ik ga niet over tot een herhaling van zetten. Eén ding wil ik dan wel herhalen. Ik heb (ook in mijn boek zelf) duidelijk aangegeven dat dit boek gaat over ‘Friesland als voorbeeld’, als ‘pars pro toto’, om daarmee nieuw licht te kunnen werpen op het fenomeen ‘modernisme’. En dat alles gezien vanuit het perspectief van een Europese regio met een mislukte natievorming, een regio met sluierende nationalistische gevoelens en met Europese ambities die zich legitimeren met het glibberige begrip ‘iepen mienskip’. Dat is een thema dat groter is dan Friesland zelf !
Het boek gaat over de veranderingen in de ervaring van tijd en ruimte, getoetst aan zeer uiteenlopende disciplines, waarin tijd en ruimte een rol spelen. Bovendien gaat het over het proces van ‘de-spiritualisering ’ en de gevolgen daarvan voor de moraal. Over die grote lijnen lees ik nog altijd niets in jouw commentaar.

Ik kon dit boek pas schrijven na het lezen van de boeken van Iain McGilchrist  en Louis Sasz, respectievelijk over de relatie tussen cultuurveranderingen en hemisferische specialisaties in het brein en de relatie tussen modernisme en schizofrenie. Ik merk dat die materie jou vreemd is. Ik kan je die twee boeken (van Sasz en McGilchrist) echt aanraden, vooral omdat ze nieuw zicht bieden op de relatie tussen geestesziekte en tijdgeest, waarover we samen hebben gepubliceerd. Overigens, ook het boek Filosofie van de waanzin van Wouter Kusters is sterk beïnvloed door de ideeën van Louis Sasz.

Ter verduidelijking wellicht: zie deel 2 van de documentaire Soul Searching:

En tot slot wat die ene zin betreft:

‘Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang’

Jouw reactie hierop:

‘Als iemand met herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog accepteer ik die constatering niet. ‘

Maar dit is de context:

‘Overal in de lucht is de adelaar thuis. Op de hele aarde heeft de nobele mens zijn vaderland.’ Die woorden van Euripides lijken op de huid van de moderne mens geschreven. De hele aarde is onze woonplaats. We zijn kosmopoliet geworden in de tijden van Verlichting en moderniteit.  Maar is dat ook zo? Het heimwee naar de geboortegrond blijft een mensenleven lang bestaan. Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang. Het negentiende-eeuwse nationalisme is nooit verdwenen, maar bloeit overal in Europa. Hoe meer globalisering, hoe meer chauvinisme en etnische waan. Een mens zal nooit een adelaar worden. In de kosmos of op de gehele aarde voelt niemand zich thuis. In onze diepste gedachten verlaten we nooit de geboortegrond. Sterker nog, we verlaten nooit echt de baarmoeder die in het verdere leven uiteraard groter wordt, andere vormen en andere proporties aanneemt, maar in wezen dezelfde trekken behoudt.’

Het enige wat je hierop kunt zeggen is dat ik de retorische vorm ‘wij’ hanteer. Dat is altijd lastig als je dat letterlijk als ‘wij’ (inclusief ‘ik’) gaat lezen. Maar voor iemand die werkelijk leest wat hier staat, kan dit toch geen misverstand opleveren.

Ik weet niet of je vanavond het Journaal hebt gezien: Brexit, Marie Le Penn, Geert Wilders… Dat is allemaal ‘ons Europa’, om over Rusland maar te zwijgen….. En jij wilt je niets laten aanpraten. Ik praat je niets aan, maar mijn retorisch ‘wij’ komt niet uit de lucht vallen. Het gaat over ‘iets’ in ‘ons Europa’ wat wel degelijk gaande is.

***

Dat alles is twee jaar geleden alweer. Inmiddels leven we in de wereld van Trump en Poetin en het verder oprukkend populisme, de retorica van het wij, de nieuwe raketsystemen, de rode knop….. De idioten zijn onder ons. De leugen regeert en de waarheid lijkt niet meer te bestaan in deze tijd van nepnieuws, hacken van computersystemen en de manipulatie van verkiezingen. Waar is de roep om het authentieke? Waar is de behoefte om je als individu een weg te banen uit het verstikkende systeem? De jaren zestig lijken verder dan ooit verdwenen achter de horizon. Om over een culturele revolutie maar te zwijgen.

Egbert Tellegen (1937) is tien jaar ouder dan ik. Meer dan ik is hij gevormd door de sixties met revoluties op tal van terreinen. Als hoogleraar pleitte hij onder meer voor de legalisatie van softdrugs. Bij zijn afscheid aan de Universiteit van Utrecht mocht ik reageren op een inleiding van Wouter Kusters. (zie mijn blog: Onder professoren)

Egbert Tellegen was ook een van de eersten die mijn nieuwe boek Jihad of verstandsverbijstering bestelde. Wat hij daarvan vindt? Ik zou het niet weten. Ik ga het hem voorlopig ook maar even niet vragen.

Misschien is het een minderwaardigheidsgevoel van mij om bevestiging te zoeken bij een professor. Met het resultaat natuurlijk dat je die bevestiging nooit zult krijgen. Ik rotzooi maar wat aan.

Waar hebben we het over…. Laten we het over iets anders hebben. Revolutie? Het klinkt zo oneigentijds.