Minimalisme in Heerenveen
Werk van Sies Bleeker en Harmen Abma in Het Melklokaal in Heerenveen
Beide kunstenaars hebben diverse opdrachten achter de rug en weten wat ze aankunnen. Op zichzelf is daar natuurlijk niet op tegen. Je gaat je alleen afvragen waarom die nu weer die fantasieloze vierkantjes van Sies Bleeker toegepast moeten worden. Waren ze op de liftkokers op het Provinciehuis nog gedeeltelijk gekleurd en losjes over het oppervlak verdeeld, nu zijn het zwarte blokjes die in een strenge diagonaal geordend zijn. Enige wrevel hieromtrent is moeilijk te onderdrukken.
Deze woorden zijn van Elina Taselaar in mei 1985 in het tijdschrift Boud architectuur en vormgeving in Friesland. Het was een artikel over recente monumentale opdrachten die Sies Bleeker en Harmen Abma het jaar daarvoor samen hadden uitgevoerd in de nieuwbouw van Abe Bonnema van deNoordelijke Hogeschool in Leeuwarden. Het is een van de weinige keren geweest dat deze beide kunstenaars met elkaar samenwerkten. Maar was het wel een samenwerking? De blokjes die volgens een ritmisch patroon door Sies Bleeker waren aangebracht tussen de schrootjes in het plafond vormden diagonale lijnen die precies aansloten op de de verticale metalen balken die Harmen Abma van een kleurschakering had voorzien die volgens een mathematisch concept berekend was.
Maar ook over deze kunsttoepassing van Abma was Taselaar niet echt enthousiast. Beide kunstuitingen legden het volgens haar af tegen de saaie architectuur en verloren hun zelfstandige karakter. Het was een voorbeeld hoe kunst geïntegreerd kon worden in de architectuur door kunstenaars al vroegtijdig in de schakelen om zo in samenwerking met de architect een meerwaarde creëren. Maar de hoogtijdagen van dit soort kunsttoepassingen waren in 1984 eigenlijk al voorbij. Deze vorm van monumentale kunst had zijn houdbaarheidsdatum verloren. Sterker nog, het modernisme liep op zijn eind, zelfs in Friesland, waar het langer dan elders had standgehouden.
In dat zelfde jaar 1984 was in het Gemeentemuseum van Den Haag een grote tentoonstelling te zien van het werk van Harmen Abma. Maar ook daar leek zijn kunst opeens hopeloos gedateerd. De strenge kleurvlakken en banen waarvan de mengverhoudingen in verf eveneens mathematisch berekend waren, werden door Rudy Hodel, destijds kunstcriticus van de Leeuwarder Courant, als ‘Rath en Dodehever kunst’ gekenschetst. Anders gezegd: het leek opeens behangkunst, banaal en uitdrukkingsloos in een tijd dat in Duitsland en Italië de schilderkunst wild was geworden en Georg Baselitz zijn rauwe schilderijen op zijn kop aan de muur hing.
Het moet voor zowel voor Abma als voor Bleeker een drama zijn geweest dat zij in de loop van de jaren tachtig de tijdgeest volledig zagen kantelen. ‘We are on a road to nowhere,’ zongen The Talking Heads. Dit decennium, dat zo stormachtig was begonnen na de grimmige kroning van een nieuwe koningin, keerde zich om naar een tijd van ideologische windstilte, de jaren van yuppies in het westen en glasnost in het oosten. Kortom: naar een tijd zonder alternatief en zonder avant-garde.
Achteraf – en met deze tentoonstelling van vandaag voor ogen- kun je de vraag stellen, wie op die omwenteling het meest adequaat gereageerd heeft. Was het de stugge en nuchtere Abma die bijna tegen beter weten in bleef doorgaan om in de kieren van zijn strenge concept nieuwe wegen te vinden om verder te gaan in zijn ontwikkeling?
Of was het de flamboyante en extraverte Sies Bleeker die zich uiteindelijk radicaal van het modernisme afkeerde. Hij koos voor – zoals hij het zelf noemde – ‘een salto-mortale zonder vangnet.’ Hij ging op zoek naar een hele nieuwe vormentaal of – zoals hij zei -’naar oerervaringen van de menselijke soort die niet in woorden zijn uit te drukken.’ De figuratie sloop weer naar binnen in schilderijen die om het zacht uit te drukken lang niet door iedereen begrepen werden. De opdrachtenpraktijk ,waarin ze beiden ook landelijk gezien, een prominente rol hadden gespeeld, viel gaandeweg volledig stil. Het was het autonome werk waar ze noodgedwongen mee verder moesten. Na de crash van het modernisme was het leven voor beiden voorgoed veranderd.
Het bijzondere van deze tentoonstelling, die ik vandaag voor u mag openen, is dat het werk laat zien uit heel verschillende perioden. Het werk van Sies Bleeker dateert grotendeels uit de jaren zeventig, de tijd van voor de clash. Dat was voor hem een periode waarin hij vooral de verstilling zocht in abstract-geometrische kleurschakeringen die stapsgewijs vervaagden in de witte ruimte van het vlak. Soms was het alleen wit op wit of bijna wit op wit. Het is fascinerend om te zien hoe deze minimalistische schilderijen hier in deze ruimten een dialoog aangaan met de late rasterwerken van Abma. Het is alsof het Friese landschap telkens weer een huwelijk sluit tussen de werken van twee kunstenaars waar in feite decennia tussen liggen.
Het Friese landschap manifesteerde zich bij Abma al heel vroeg in zijn werk, maar verdween daarna ogenschijnlijk voorgoed, om in zijn late periode weer op te duiken. Het landschap is soms vaag te herkennen in deze met jute bespannen betonrasters, waarin de materie van de verf bleef haken als in een grijze dag, waarin elk spoor van kleur zich als een gevoelig accent aftekent. Het is als de sneeuw die zich terugtrekt en nog een keer opvriest in de rasterpatronen van het plaveisel. Abma laat het Friese landschap zien zoals je het niet bewust lijkt te kennen. Als een vage herinnering die je ooit uit de ooghoek hebt waargenomen.
En bij Sies Bleeker is het alsof je de schoonheid van dit vroege werk weer met nieuwe ogen mag zien. Het was een periode waarvan hij zelf radicaal afscheid had genomen, toen hij het fiasco van het modernisme onder ogen zag. Het was kunst van wat Peter Karstkarel ‘de Heerenveense school’ had genoemd, kunst die hij zelf op het laatst zo verafschuwde, omdat het te makkelijk was worden om alsmaar door te gaan in de verstilling tot je stamelend voor de horizon alleen nog maar horizonten ziet vervagen. Als geen ander was Sies zich bewust van de esthetische valkuilen waarin dit soort kunst tot kitsch kan vervallen, als het een maniertje wordt die de kijker gaat pleasen. Die eindeloze stoet van Belvedere-epigonen, die woekering van gevoelig gekwaste verstilling op het doek. Niet iedereen is een Morandi en zeker niet in Heerenveen en omstreken.
Kunst moest volgens Sies tegendraads zijn tot het bittere eind. Kunst moet uit zijn eigen concept kunnen springen, uit zijn eigen taal, hoewel je met zo’n vermetele onderneming altijd wel het gevaar loopt on in een andere taal te belanden, waarin het cliché voortkruipt waar het niet gaan kan.
Als je het oeuvre an Sies achteraf overziet liep ook hij uiteindelijk in een grote cirkel rond. In zijn laatste levensfase zie je sporen terug van zijn jeugd. In zijn kleine collages van gevouwen pornografische foto’s en textielfragmenten keert het rasterpatroon weer terug, zoals hij ook als als kind al kleine matjes had gevlochten en zijn vader als schoenmaker met een naaimachine in de weer war was geweest.
Ik het het voorecht dat ik beide kunstenaars persoonlijke heb mogen leren kennen. Harmen kende ik eerder en beter dan Sies, vooral in de periode dat hij een Bolsward woonde en ik eens in de maand op bezoek mocht komen. Dan sprake wij – onder het genot van een kop koffie met appelgebak – over alles wat hem bewoog, niet alleen als kunstenaar maar ook als mens. We spraken over het werk van jonge kunstenaars die hij vol belangstelling volgde, maar ook over het Fries Museum. Niet zelden las hij mij dan de les of zei hij dat ik me ergens mee moest gaan bemoeien. We spraken dan ook over zijn nieuwste werken zoals die vandaag hier zijn te zien. Werk k dat zich almaar ophoopte in zijn atelier en vaak nauwelijks meer de deur kwam, terwijl het toch zo verdomde mooi is. Harmen was daar vaak heel somber over. En laten we eerlijk zijn, Harmen had niet een vrolijk karakter. Hij was niet bepaald het zonnetje in huis. Als je je een grapje maakte zag je hoe dat kleine mondje nauwelijks kon lachen. Alleen de echte Abma-kenner had door dat hij dan plezier had.
Sies daarentegen heb ik zelden op somberheid kunnen betrappen, ook niet toen zijn gezondheid stap voor stap achteruit ging, vooral in die late jaren heb ik hem persoonlijk leren waarderen. Ik bewonderde hen om zijn scherpe blik op het werk van anderen, zijn grote kennis van wat er zoal gebeurd was in Friesland van de jaren zestig en zeventig, en waarvan ik veel profijt heb gehad bij het schrijven van De kleur van Friesland. Ik bewonderde hem vooral ook om zijn unieke vermogen om een kunstwerk de juiste plek te geven, een talent dat pas in zijn laatste jaren tot uiting kwam, vooral toen hij curator was geworden van de provinciale kunstcollectie.
Sies kon heel scherp zijn en confronterend. Maar dat kon Harmen ook. Ze leefden beiden een leven zonder compromis, maar ieder deed dat op zijn eigen wijze. Zo bewandelden ze uiteindelijk verschillende wegen, ook in hun werk. Het is een wonder te noemen dat die twee wegen hier vandaag zo schitterend samenkomen.
*
(foto: Peter Wouda)
Tekst van de openingstoespraak bij de tentoonstelling Minimal Masters, gistermiddag in melklokaal in Heerenveen