Warhol en het drama van het katholicisme

Parijs, Centre Pompidou, 1979

Andy Warhol had de gewoonte van alles te bewaren in kartonnen dozen. ‘Tijdcapsules’ noemde hij dat. Tijdens zijn leven ontstonden meer dan zeshonderd van dergelijke verzameldozen, waarin de meest uiteenlopende dingen, zoals krantenknipsels, postzegels, brieven ansichtkaarten, homoporno en lege sigarettendoosjes werden veilig gesteld voor een nog onbekend moment in de toekomst. Zo is er ook een tijdcapsule van zijn moeder bewaard gebleven, Julia Warhola, die nogal fanatiek katholiek was. Deze doos bevatte onder meer een gedrukte kaart met de tekst: ‘Do you know there is a secret to be opened in 1960? The last secret of Fatima’.

De woorden verwezen naar de voorspellingen die de Heilige Maagd in 1917 aan drie kinderen uit Fatima zou hebben gedaan. Het waren drie geheimen, waarvan het laatste in 1960 openbaar moest worden gemaakt. Door ingrijpen van het Vaticaan werd dit destijds verhinderd. Het derde geheim van Fatima zou uiteindelijk pas in het jaar 2000 worden onthuld. In de late jaren vijftig heeft deze Vaticaanse censuur een stroom van geruchten op gang gebracht. Maria, zo werd beweerd, had voorspeld dat de wereld binnenkort zou vergaan. 

Eerder al deed het gerucht de ronde dat in 1960 het vijfde en laatste Mariadogma door de Paus zou worden afgekondigd. Maria zou niet alleen moeder van God zijn, maar ook Medeverlosseres en de Vierde persoon Gods.In de tijdcapsule, die Warhol aan zijn katholieke moeder wijdde, worden allerlei gelaagdheden van tijd op een gecomprimeerde wijze bijeengebracht. Herinnering en profetie ontmoeten elkaar in een doos, waarin de tijd wordt stilgezet.

Alledaagse dingen werden door Warhol bevroren in de tijd zelf, alsof ze wachten op hun eigen verrijzenis op een nog onbekende datum in de toekomst. De restanten van een datum worden bewaard als een rituele herhaling van een traumatisch gemis. Wat Warhol hierrmee wilde aantonen is misschien het volgende. Voor de moderne, seculiere mens is er geen bevrijdend ritueel, maar een voortdurende, bijna dwangmatige terugkeer van het verleden in herinneringen, dromen en gedachten. Het leven wordt zo een levenslang  gevecht met de tijd. De tijd wordt de grote tegenspeler. De moderne mens is  geobsedeerd door vergankelijkheid, verval en het ouder worden.

Vóór Kant waren we in de tijd, sinds Kant is de tijd in ons’, scheef Schopenhauer. De tijd is iets wat we zelf creëren in steeds nieuwe ervaringen. Voor menigeen vervliegt de tijd in een simultane ervaring van twee snelheden die voor een echte beleving van het heden geen ruimte boden. Die ervaring van een gevangen zijn in een gespleten heden, dat telkens weer wegglijdt in het verleden, staat haaks op die andere gewaarwording, het voortdurend verwikkeld zijn in een innerlijke monoloog van het gelijktijdige van het ongelijktijdige, het verleden in het heden.

Maar in die aanhoudende monoloog kan zich ook een ervaring aandienen die boven de tijd uitgaat en als het ware bovenhistorisch wordt, zoals de gedachte aan een mogelijke Verlossing alles van doen heeft met de dood, maar niets met het wegtikken van de tijd. Die bovenhistorische gewaarwording kan een ervaring zijn, waarin de tijd zich lijkt op te splitsen in twee verschillende werelden, niet alleen in verleden en toekomst, maar ook in een verleden en een nieuw beeld daarvan, een beeld dat niet overeenstemt met wat het verleden daarvoor altijd was.

Op zo’n moment breekt er iets open in de tijd zelf, alsof een dode tak van een boom afbreekt of een stuk ijs opeens wegglijdt van een smeltende gletsjer. Misschien dat op zo’n moment het verleden zelf ontstaat of herboren wordt in een nieuwe gedaante, niet omdat de tijd lijkt stil te staan, maar omdat een omkering van perspectief zich aandient, waarin alles op een andere manier wordt samengevat. In die ‘omkering van de omkering’ raakt alles dan heel even los van de rol. Dan verdwijnt de lege tijd, de Chronos, om plaats te maken voor de gewaarwording van een op handen zijnde voltooiing en vervulling: de Kairos. In de meest onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden van het hier en nu openbaart zich dan plotseling een moment van Verlossing.

Je zou dit een existentiële bevrijding kunnen noemen, een moment van verlichting, een Verlossing wellicht uit de beklemming van het bestaan. De tijd als gevangenis wordt opeens het omgekeerde: een tijd om jezelf in te verliezen. Nostalgie heeft iets gemeen met de melancholie over de eindigheid van het leven.  Beide belevingen van tijd – de terugkeer van het verleden en het naderen van de dood – spelen zich af binnen de wereld zelf en zijn dus immanent. Er is geen transcendente ‘ruimte’ in deze dubbele tijdsbeleving, zoiets als een eeuwige uitgestrektheid die zich aan het de sequentie van de tijd onttrekt. Dat zou een tijd zijn, die zich ergens buiten de psychisch beleefde tijd zou ophouden, een tijd van eeuwigheid, een tijd die vóór de tijd uitgaat, pre-existent is of co-aetern, zoals theologen dat noemen. 

Dat is geen horizontale, beleefde tijd, maar een verticale, alles overstijgende tijd. Het katholieke geloof nodigde van oudsher uit om de tijd in zijn verticale verdubbeling te beleven, omdat het Evangelie niet alleen verslag doet van historische gebeurtenissen in een ver verleden, maar ook een boventijdelijk gebeuren beschrijft, dat telkens weer in het hier en nu beleefd kan worden. Zo werd nog in de encycliek Mediator Dei van Paus Pius XII uit 1947 van de gelovigen letterlijk gevraagd ‘dat wij allen met Christus een mystieke kruisdood sterven, zodat wij het woord van Paulus tot het onze mogen maken: “Met Christus ben ik gekruisigd.” (Gal. 2:19).’

Volgens de orthodoxe geloofsleer werd in de lijdende mens het proces van de Verlossing herhaald. Christus werd elke dag opnieuw gekruisigd, zoals De Evangeliën zich ook telkens weer voltrokken in het hier en nu. Christus was de historische en tegelijk tijdloze tegenpool van Adam. De erfzonde was niet alleen het verhaal over de zondeval van de eerste mens, die aan nageslacht werd overgedragen, maar ook de boventijdelijke val van alle mensen uit de oorspronkelijke eenheid met God, altijd weer en overal ter wereld.

Sub specie mortis zijn alle mensen gelijk. Onder het aanzien van de dood doet iedereen wat Adam deed, want iedereen sterft zoals hij. Door deze  dubbele bodem van de tijd was het incidentele en het universele evenzeer met elkaar verbonden als het religieuze symbool refereerde aan een diepere laag van de werkelijkheid. God lijdt elk moment samen met alle mensen, zoals alle mensen samen lijden met God. De dood keert terug in Christus, zoals Hij ook elk jaar weer opnieuw geboren wordt. 

De moderne theologie had grote moeite met de verticale as van de boventijdelijke, tijdloze tijd. Wat ooit een eeuwige waarheid was, zou ook kunnen behoren tot een vergankelijk wereldbeeld van een bepaald tijdperk uit het verleden. Er diende onderscheid te worden gemaakt tussen de echt bedoelde, bovenhistorische waarheid en bepaalde tijdgebonden uitdrukkingen daarvan.

Hoe was het leerstuk van de erfzonde te rijmen met Darwins evolutieleer? In die basale vraag botsten in feite twee opvattingen over de aard van de tijd. Kon er eigenlijk wel een waarheid bestaan die aan de geschiedenis wist te ontsnappen, een waarheid over het kwaad dat overerfd werd vanaf de eerste zonde die Adam in het Paradijs beging. Of anders wel vanaf de eerste ‘adamische populatie’, waar theologen over spraken, want in de moderne tijd werden er heel wat sluipwegen bedacht om aan de ongerijmdheden te ontkomen tussen de tijdelijke en boventijdelijke waarheid.

Daarin schuilt de tragiek van onmogelijke modernisering van het katholicisme Elke poging tot radicale geloofsvernieuwing werd zelfs door de meest progressieve katholieken uiteindelijk niet begrepen en zou dan ook weldra omslaan in een halsstarrig pleidooi voor restauratie. Het romantische katholicisme met heel zijn poppenkast van rituelen, met zijn lijdensmystiek en herleefde Mariacultus, stond d haaks op de intenties van een nieuwe, moderne  theologie, die niet alleen de onverbreekbare structuren van de wereld wilde erkennen, maar ook de tragische eindigheid van het menselijk bestaan.

Die moderne theologie is inmiddels achter de horizon verdwenen. Maar daarmee is het basale probleem blijven bestaan dat eigen is aan de moderne tijd. Dat is het probleem van de tijdelijkheid van de tijd die geen ruimte meer kent voor het boventijdelijke. Dat is ook het drama van het hedendaagse katholicisme. Warhol had gelijk, de moderne mens is een slaaf van de tijd geworden. God is dood, maar de tijd tikt door tot de dood ons scheidt. In die wurggreep van de tijd kan niets herboren worden. Zelfs God niet.