Het was een drukke week vorige week. Elke dag was er wel wat. Donderdag fietste ik naar Heerenveen en ‘savonds zag ik de film Het verdwijnpunt, die Ramon van de Werken in 2012 maakte over het werk van Fred Landsman. Tijdens de vertoning van die film zat ik naast Fred en tot mijn schande viel ik in slaap. Fred schudde mij wakker want ik was al begonnen te snurken. Opeens werd ik als door de bliksem getroffen door een tekst in de film. Het waren woorden van Fred die als volgt luidden:
Schilderen vanuit innerlijk dat elke verandering opneemt,onthullend wat mij vervult.Als kern met een open midden geeft verlangen zich bloot.
Het was of alles bij mij op zijn plaats viel. Ik beleefde zo’n lucide moment dat plotseling alles verlicht, maar daarna ook weer schielijk verdwijnt in het duister. Na de voorstelling begon ik opeens heel druk met Fred en Ramon te praten over wat die paar regels zouden kunnen betekenen. Fred vroeg mij later of ik mijn gedachten daarover nog eens zou willen verwoorden in een blog. Maar nu ik mij daartoe wil zetten. lukt het mij niet. De waarheid, die ik opeens meende te zien, vliegt weg in een cascade van cliché’s.
Daarom schrijf ik vandaag maar weer eens over mezelf. Of beter gezegd: over mijn onvermogen om mijzelf te begriipen. Je kunt jezelf niet zien, net zo min als een portretfoto jezelf nooit zichtbaar maakt voor jezelf. Er zit iets tussen wat altijd onzichtbaar blijft. Misschien is dat onzichtbare wel het verlangen dat zich bloot geeft door zich niet te tonen. Misschien is dat onzichtbare wel iets universeels dat zich schuil houdt in de ziel van alles, de natuur, de mens… alles wat leeft en stroomt in de tijd. Of beter gezegd: alles wat tegen de stroom in zwemt.
We verlangen ernaar om onszelf te zien zoals we zijn, maar we zien hooguit een vermeend beeld van onszelf dat zich vormt in de ogen van anderen. Hoe komt het toch dat je er op een foto nooit zo uitziet als je zelf denkt dat je er uitziet? Je gelaat is als je eigen stem: je ervaart het zelf anders dan een ander. Zelfs in de spiegel zie je iets anders uit dan op een foto zichtbaar wordt. Laatst hoorde ik iemand zeggen dat ik altijd redelijk goed overkom op een foto. Zelf ervaar ik dat niet zo. Ik zie altijd iemand anders. Nooit mezelf.
Bovenstaande foto is vrijdagavond genomen in het Stadhouderlijk Hof in Leeuwarden. Ik herken mezelf er niet in. Het lijkt een dubbelganger van mij te zijn. Op een foto van mezelf zou ik er graag wat meer als een schrijver uit zien en wat minder als een overjarige cabaretier. Schrijvers kunnen er vaak heel goed uitzien, vooral op een foto op de achterflap van een boek. Als ik zo’n schrijversportret zie, verbeeld ik mij wel eens dat ik naar het oppervlak van een ver verwijderde ster kijk. Dat kan ook zijn nadelen hebben.
Zo wordt een mee-eter op de linker wang van Gerard Reve opeens de inslag van een meteoor, een pukkel op de bovenlip Arnon Grunberg een gedoofde vulkaan. Toegegeven, het zijn vooral de meer doorleefde koppen, die zich lenen voor dit soort siderale metamorfoses. Van Boudewijn Büch was bekend dat uit altijd bewust weinig flatteuze portretfoto’s op de achterflap liet plaatsen. Ook lelijkheid kan charismatische trekjes krijgen.
Je kunt je zelfs afvragen of een gaaf en jeugdig uiterlijk wel past bij een ster-auteur. De verborgen verleider van een schrijversportret is moeilijk te peilen en het succes daarvan eens temeer. Van Connie Palmen zullen we nooit weten of haar debuut was geflopt zonder die smachtende blik op de achterflap. Fysieke schoonheid is niet alleen skindeep, maar ook een uiterst efemeer fenomeen. Ze laat zich vangen – of misschien wel creëren – door een camera, suggereert geluk, belooft vervulling, kortom, ze kan alles in het vooruitzicht stellen, behalve diepgang.
Vijf jaar geleden gebeurde het dan eindelijk. Uitgever Aspekt vroeg mij voor het eerst of ik een foto van mezelf wilde aanleveren voor de achterflap van een boek. Na lang zoeken kwam ik tot de conclusie dat geen van de foto’s, die ik in mijn bezit had, de toets der kritiek kon doorstaan. Op de een oogde ik te oud, op de ander te jong. In arren moede heb ik toen – met ‘appeltje-shift-3’ – een schermafbeelding gemaakt van een filmstill die ik geplukt had uit een uitzending van Omrop Fryslân. Het was geen selfie maar een beeld dat is stilgezet in een stroom van beelden.
Opeens realiseerde ik mij dat ik gefascineerd raakte door mijn eigen spiegelbeeld dat bevroren is in de tijd. Narcissus had zijn eindbestemming bereikt. Het verlangen van de mens is misschien ooit wel ontstaan vanuit het tragisch besef dat je nooit zult kunnen samenvallen met je eigen spiegelbeeld. Dat is het lot van Narcissus maar ook van de mens. Door dat onvermogen breekt de spiegel en ontstaat het onvervulbare verlangen naar de ander, waaraan Narcissus meende te kunnen ontsnappen door zijn spiegelbeeld stil te zetten.
Hoe kun je je overgeven aan het verlangen zonder dat je zelf erdoor beknot wordt? Het verlangen kan een oceaan zijn, maar ook een gevangenis. ‘Ama et fac quod vis,‘ zei Augustinus. Heb lief en doe wat je wilt. Maar hoe kan liefde ooit vrijheid bieden als Narcissus zijn zelfbeeld niet loslaat? En hoe kun je liefhebben zonder jezelf te verliezen?
De mythe van Narcissus werd ooit door Ovidius opgetekend. Het is een trieste boodschap die deze mythische figuur ons te melden heeft. Narcissus gaat immers ten onder, maar daarmee is het verhaal niet op zijn eind. Elke lente brengt immers – naast nieuwe geluiden – ook de oude Narrcissus als bloem tot leven. Misschien is dat het wel wat Fred Landsman bedoelde met zijn uitspraak in de film Het verdwijnpunt:
Schilderen vanuit innerlijk dat elke verandering opneemt,onthullend wat mij vervult.Als kern met een open midden geeft verlangen zich bloot.