Lijden aan liefde

Tracy Emin, My Bed, 1998 (op de achtergrond: schilderijen van Turner). Still uit: Tracy Emin talks about My bed.

‘Tracey Emin werd geboren uit een Engelse moeder en Turkse vader. Ze groeit op in Margate, een saai Brits kustplaatsje. Op haar dertiende wordt ze verkracht. Direct begrijpt ze dat ze is binnengetreden in de grote, gemene, verwoestende buitenwereld. Op latere leeftijd tracht ze zelfmoord te plegen door van een klif te springen. De poging mislukt.  Haar opleiding volgt ze aan het Maidstone College of Arts en aan het Royal College in Londen. Waar ze overigens aan het begin van de jaren negentig met een hamer al haar schilderijen op de binnenplaats kapot slaat omdat ze zich afvraagt hoe ze de wereld kan vullen met mooie dingen als ze zelf niet eens in staat is om een eigen kind groot te brengen en lief te hebben (ze heeft dan net een abortus ondergaan, later in haar leven ondergaat ze een tweede. ‘It’s a mistake, but it’s the best fucking mistake I’ve ever made’). (..) Ze recreëert haar verleden door middel van kunst, ze deelt haar herinneringen met de toeschouwer die afwisselend met afgrijzen, ontroering, verwondering, met tranen in de ogen of met een glimlach op het gezicht naar haar ‘verhalen’ luistert.’

Aldus schreef Roos van Put in de Haagse Courant n.a.v. de tentoonstelling Ten years Tracey Emin, die in 2002 in het Stedelijk Museum was te zien. Ik gaf destijds gastcolleges aan Academie Minerva. Een van mijn studenten had de tentoonstelling in Amsterdam bezocht en schreef mij een verslag van haar ervaringen. Ze was diep geschokt. Dit was heen kunst meer, maar een roep om hulp. Volgens haar moest Tracey Emin noodgedwongen doorgaan met iets wat ze eigenlijk niet wilde: het exhibitioneren  van haar privéleven. Deze studente had – voordat ze naar de kunstacademie ging – werkervaring opgedaan in de geestelijke gezondheidszorg. Zij zag in Tracey Emin een psychiatrische patiënt. Dat was op zich niet zo’n rare gedachte, want de stroming waartoe het werk van Tracey Amin behoort, werd in de jaren negentig ook wel ‘neurotic art’ genoemd.

Hoe vrijwillig was deze kunst eigenlijk? Dat was de vraag waar het hier om draaide. Kon je bij dit werk nog wel spreken van  autonome kunst? Of was het maken van kunst hier letterlijk een neurose geworden? De studente concludeerde dat het Tracey Emin in haar jeugd had ontbroken aan ‘holding’ en ‘containment’. Volgens haar mocht deze kunstenaar daar niet voor verantwoordelijk voor worden gehouden. Zij vond het ook pijnlijk en niet menswaardig om in een museum naar dit werk te moeten kijken. Letterlijk schreef zij: ‘Wanneer je haar angsten en pijnen serieus neemt, dan weet je dat zij dit niet kan nalaten. Haar gedrag is gericht op reductie van pijn en zoeken naar holding. En dat is geen vrije keuze. Dit is een cri de coeur, dit is geen kunst.’

Op haar verzoek heb ik toen een college besteed aan ‘de neurotische kunst van Tracey Emin’. Onderstaande tekst is daar niet een weerslag van, maar sluit er wel op aan.

***

Psychologen spreken over primair en secundair narcisme. Primair narcisme is een term die verwijst naar een vroege toestand waarin het kind zichzelf bezet met zijn gehele libido. Dit in tegenstelling van het secundaire narcisme waarbij de libido wordt losgerukt van zijn objecten en indaalt in het ‘Ik’.  Narcisme heeft dus twee  betekenislagen. De ene heeft betrekking op een ontwikkelingsfase en is dus niet pathologisch. De andere naar een objectrelatie of het ontbreken daarvan, wat wel pathologisch is.

Het christendom kon het primaire narcisme tot op zekere hoogte nog legitimeren. De liefhebbende God garandeerde in feite de ruimte voor de amor sui. Bernardus van Clairvaux onderscheidde vier lagen van de liefde. De eerste was de zelfliefde, daarna kwam de liefde tot God en de medemens omwille van zichzelf, als derde: de liefde tot God omwille van God, en tenslotte: de zelfliefde omwille van God. Dankzij God kreeg de liefde dus het recht om zich terug te buigen tot zichzelf. Het primaire narcisme was niet alleen de bestaansvoorwaarde voor de liefde als zodanig, maar ook haar eindbestemming vanuit het perspectief van God. Dat goddelijke perspectief kon de mens zich toe-eigenen in de staat van liefde die onvoorwaardelijk en grenzeloos wordt. Zo werd de onvoorwaardelijke liefde uiteindelijk een perpetuum mobile in het oneindige grensverkeer tussen God en mens.

Of in de woorden van Bernardus van Clairvaux: ‘De reden om God lief te hebben, is God. De juiste mate, is hem mateloos lief te hebben.’ Zo bood het christendom de mens in feite de mogelijkheid om een ‘gelukkige Narcissus’ te worden in de paulinische ruimte van de tijd. De liefde werd circulair in zijn oriëntatie op God. Met het vervluchtigen van het mythische christendom in de tijd van de secularisatie is de polaire oerstructuur van de psychische ruimte opnieuw bloot komen te liggen. De gelukkige Narcissus is na de dood van God op drift geraakt. Hij werd een tragische held, een Sisyphus die alles in het werk stelt om zich in zijn lot te schikken, maar zijn bestemming nooit zal bereiken. Het was de taak van de moderne mens zich een gelukkige Sisyphus voor te stellen. Zoals Camus had beweerd: ‘Il faut imaginer Sisyphe heureux.’ 

Aan het slot van haar boek Histoires d’Amour (1983) stelt de Bulgaars-Franse filosofe Julia Kristeva aan paar indringende vragen. Zal de Europese ‘psychische ruimte’ stilaan overgaan in een Japanse?  Of beleven we zelfs de totale afschaffing van ‘de psychische ruimte’ die ten prooi gaat vallen aan de heerschappij van het in-authentieke? Zijn dit geen tendensen waarvoor de kunst al de weg geëffend lijkt te hebben? Kristeva houdt een krachtig pleidooi voor het imaginaire als tegengif. Dat wil zeggen niet voor ‘de verbeelding aan de macht’, wat al heel lang is verworden tot een kreet van perversen die streven naar wet, maar voor een ontketening van het vertoog van het kwetsbare, van het verlangen, het vertoog ook dat schijngestalten in zich op kan nemen, de leegte niet ontvlucht maar als zodanig onderkent.

Narcisme is een sleutelwoord in haar kritiek op de hedendaagse cultuur. De psychische ruimte gaat teloor omdat in de cultuur steeds minder ruimte is voor wat in psychoanalyse de ‘overdracht’ wordt genoemd. De mens wordt in toenemende mate omringd door surrogaten van het verlangen, die uiteindelijk alleen maar de eigenliefde bevorderen en geen ruimte meer bieden voor de onbaatzuchtige liefde voor de ander. In een interview verklaarde zij:

“Voor Liefdesgeschiedenissen heb ik mijn persoonlijke ervaring als psychoanalytica als uitgangspunt genomen. Onze ontkerkelijkte samenleving biedt geen ruimte voor wat ik liefdesrelaties noem. De erotiek krijgt alle ruimte, maar voor de christelijke opvatting van naastenliefde is niets anders in de plaats gekomen. Alleen de psychoanalyse geeft mensen in deze tijd de mogelijkheid om als het ware opnieuw geboren te worden. Daarin vind je iets terug van de oude overtuiging dat er iemand is die net als God onvoorwaardelijk van je houdt, met dit verschil dat de relatie tusen analyticus en analysant tot de prive-sfeer behoort. De psychoanalyse kan mensen afzonderlijk leren dat ze niet alleen in het leven staan, maar bevordert niet de cohesie van de groep. Dit in tegenstelling tot een geloof, of een ideologie die van bovenaf wordt opgelegd.”

Hiermee sluit Kristeva aan op een cultuurkritiek die in de afgelopen decennia is verwoord door filosofen als Christoffer Lasch en Slavoi Žižek. Zij roepen het beeld op van een ontheemde samenleving, waarin het individu is uitgeleverd aan de woestijn van het narcisme. ‘De mensen klagen tegenwoordig over een onvermogen tot voelen’, zo luidde eind jaren zeventig de diagnose van Christopher Lasch zijn profetische boek De cultuur van het narcisme. ‘Het ik’, zo stelde hij, ‘krimpt ineen tot een passieve oerstatus, waarbij de wereld ongeschapen en ongevormd blijft. Het “keizerlijke ik” dat zo ziekelijk egoïstisch was en ervaringen verslond, maakt een regressie door en verandert in een infantiel, leeg ik.’

Hoe dan ook, ik schrijf dit niet om mijn gelijk te halen, maar om iets te zeggen waarvan ik diep in mijn hart voel dat het waarheid is. Sinds deze diagnoses van de tijdgeest het licht zagen, zijn ze alleen maar actueler geworden. We leven in een narcistische tijd. Het lege ‘ik’ is bij menigeen door een onoverbrugbare kloof gescheiden, niet alleen van ‘het zelf’, maar ook van de werkelijkheid. Dit ‘ik’ lijdt geen pijn, maar lijdt aan liefde, omdat het niet in staat is om liefde te ontvangen, laat staan te geven. Je kunt pas iets winnen door los te laten.

‘Wetenschappelijk onderzoek uit 2012 stelt dat de mensheid zich in een bijzonder narcistische tijd bevindt en dat narcisme zich als een epidemie verspreidt. Volgens het onderzoek neemt de mate waarin mensen hoog scoren op vragenlijsten naar narcisme steeds meer toe en is dat te wijten aan onder meer de opkomst van sociale media.’ (Bron: Wikipedia)