De ballade van het vierde kruis

Maandagmiddag j.l. in de kapel van Onze Lieve Vrouwe Ter Nood in Heiloo

Geef, God, dat mij geen sluitrede ontgaat
Bij ’t overpeinzen van Uw duister wezen;
Uw best verweer is dat Gij niet bestaat
En dat Gij mij dus ook niet hebt te vreezen.
Maar vrees mij tóch maar, Gij die ‘k leven laat,
Want als een bloedhond volg ik al Uw gangen,
En maak mij eeuwig schuldig aan die smaad:
Zelf hebt Gij nimmer aan het kruis gehangen!

Fragment uit: Simon Vestdijk, De ballade van het vierde kruis (1943)

***

Ik kan er met mijn gevoel niet meer bij. In dit klooster nam ik afscheid van een almachtige God die zich prompt daarop nog één keer liet zien met de brute kracht van een verstandsverbijstering. In de golf van beelden en gedachten, waarmee mijn geest overspoeld werd, daagde ook iets van het besef van de onmacht van een ander soort God. Een God, wiens enige doel de doelloosheid is. Hierna zou alles anders worden. Voor het eerst zag ik iets wat er niet was, als het zwarte licht dat nog heel even opgloeit bij een totale eclips van de zon.

Dat beeld zit inmiddels diep weggestopt in mijn brein. Het zij zo. Naar die almachtige God heb ik nu geen heimwee meer, laat staan dat ik omzie in wrok, ook al weet ik diep in mezelf dat je nooit voorgoed vaarwel kunt zeggen tegen iemand die je zo nabij is geweest, niet alleen in die kloostercel in Doetinchem, maar ook in de isoleercel in Heiloo. En toch, terug in deze omgeving, voel ik eigenlijk helemaal niets. Het wordt een gemiste ontmoeting met mijn eigen verleden, maar ook met Gerard Reve. Hij was hier niet. En als hij hier ooit was, dan heeft hij in ieder geval geen teken van leven nagelaten.

In de gelaatsuitdrukking van Pater Jansen meen ik iets van leedvermaak te bespeuren. Wat zoek je hier? lijkt zijn vage glimlach te willen te zeggen. Alsof ik een bewijs wil zien als een ongelovige Thomas. ‘Non est hic’. In het gastenboek, dat hij voor mij heeft klaar gelegd op de datum 8 januari 1966, zie ik mijn eigen woorden terug, niet eens geschreven, eerder getekend, elk gevoel verhullend ook, met daaronder een handtekening die opvallend veel op die van mijn vader lijkt: ‘Hier heb ik begrepen dat de zin van het leven zinloosheid is.’

In die eerste koude winterdagen van januari 1966 schreef Reve een paar dichtregels die hij nog graag had opgenomen aan het slot van Nader tot U, zoals hij een paar dagen later vanuit Greonterp liet weten in een brief aan Geert van Oorschot van 13 januari:

God in Friesland

Gij hebt Douwe Altena geschapen,
En Sjoerd Brandsma,
En Abe Dooper.
Geloofd weze Uw Naam in alle Eeuwigheid.

*

(slotpassage uit mijn boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering, 2013)

Reageren is niet mogelijk.