Het kompas van de kleuren
Begin jaren negentig opende ik een tentoonstelling van Anke Kuypers en Henk van Gerner in de Lawei in Drachten. Henk van Gerner woonde destijds in Julianadorp, vlak onder Den Helder. ik zocht hem op en zo reed ik twee keer met de bus over de Afsluitdijk. Die ervaring inspireerde mij, vooral door het kleurrijke schouwspel van de ondergaande zon. De tentoonstelling had het fenomeen ‘kleur’ als thema. Aan het slot van mijn openingsverhaal werd ik overstemd door een blazersensemble dat – zo was het afgesproken – de zaal binnen marcheerde en uiteindelijk steeds harder om me heen begon te toeteren.
*
De dijk ligt tusschen ’t land en ’t water
Met palen en basalt
Hier ligt hij nu, hier ligt hij later
Totdat de aarde valt.
Na zo’n halve eeuw verdwaald te zijn geweest in een duistere uithoek van mijn brein kwamen deze woorden van de dichter Jan Engelman opeens bij mij boven toen ik op een grijze winternamiddag in januari in een blauw-groene Interliner terugreed naar Friesland. Rechts het IJsselmeer, links in gedachten de Waddenzee en in het midden – U raadt het al – als een streep de Afsluitdijk. Hier ligt hij nu, hier ligt hij later … Opeens hoorde ik die woorden weer zoals ze eens werden voorgedragen door een roodharige jongen wiens naam ik vergeten ben. We zaten in de tweede klas in het begin van de jaren zestig. Declameren van gedichten was toen nog heel gewoon. Peter heette hij of Piet, of verbeeld ik mij dat? In ieder geval zijn stem hoor ik nog alsof hij voor mij staat. Een beetje lijzig, want hij kwam uit de Zaanstreek en dat taaltje klonk wat vreemd in Amsterdam.
Hij had – om voor mij nog altijd onverklaarbare redenen – voor dit wonderlijke gedicht gekozen om het woord voor woord uit het hoofd te leren en voor te dragen voor de klas. En dat deed hij met verve. Alle gebaren en mimiek, die de heroïsche lading van dit staaltje gezwollen vaderlandse natuurlyriek tot leven konden brengen, werden uit de kast gehaald. De spreker was een geboren acteur, alleen het gedicht had hij niet zo begrepen. Misschien was hij nog nooit d e Afsluitdijk over geweest, misschien leidde zijn verste reis naar Krommenie of Koog aan de Zaan. Hoe het ook zij, de essentie van Engelmans woorden was hem jammerlijk ontgaan.
Al in de eerste strofe ging het mis. De zinnen ‘Hier ligt hij nu, Hier ligt hij later’, werden op theatrale wijze uitgebeeld met een gebaar van de rechterarm, eerst wijzend naar links en dan naar rechts, alsof de dijk met het verstrijken van de tijd van plaats zou gaan veranderen en niet juist het omgekeerde het geval was – waar de dichter ook op doelde – dat de dijk zou blijven liggen waar hij lag en nog wel tot aan het einde der tijden, in ieder geval tot de aarde valt. Wij als toehoorders in de klas konden het misverstand wel waarderen. Een genadeloze lachsalvo was het gevolg, een kabaal dat het de spreker niet makkelijker maakte om zich hij het vervolg van zijn tekst verstaanbaar te maken. Hij probeerde het wel, maar ons gelach wilde niet echt wijken.
De stilte, die doorgaans onontbeerlijk is om poëzie enige vorm van bestaansrecht te geven, was voorgoed verbroken. De dichterlijke woorden gingen langzaam ten onder in een aanstekelijk puberaal gegiechel, dat allengs aanzwelde, om dan weer terug te vallen, tot een hoge uithaal op de achterste bank dit onstuitbare proces opnieuw in beweging bracht, kortom, het was een onderstroom van ingehouden slappe lach, die af en toe een noodzakelijke uitweg vond in een bevrijdend geschater. De spreker vocht voor wat hij waard was. Hij liet zich niet van de wijs brengen en vervolgde ogenschijnlijk onverstoorbaar zijn poëtische reis over de dijk. Hij sprak mooie woorden en sonore zinnen, over dit trotse monument van palen en basalt dat de zee het land ontstolen had, over de winden die langs zijn flanken gieren, over waaiers die die wind moest vouwen naar de wolken van zilt en glinsterend vocht. Wij hoorden hem aan, maar wij luisterden niet meer. Zijn woorden waaiden weg in andere geluiden. Zijn stem was fading away …..
Zoals gezegd, de herinnering aan dit tragikomisch voorval uit mijn jeugd kwam plotseling bij mij boven, toen ik onlangs terug naar Friesland reed. Achter me lag Julianadorp waar ik die middag een kunstenaar had ontmoet. De kleuren aan de hemel waren verdwenen, wat restte was een grijs-zwarte lucht in het licht van een wassende maan. De wegen van het geheugen zijn duister en ondoorgrondelijk, dacht ik bij mezelf. Vergeefs probeerde ik mij een voorstelling te maken van de vreemde kronkelwegen die de herinnering aan deze gebeurtenis in mijn brein moet hebben afgelegd, alvorens hij – na ruim vier en een half decennium - weer opdook om voor even met mij mee te reizen op deze lange, rechte weg op de dijk. Hier ligt hij nu, hier hij later. Ik moest een tekst gaan schrijven over kleuren, maar de woorden wilden niet komen. Ik moest nog naar een andere kunstenaar in Boelenslaan. Ik moest nog zoveel.
De herinnering nam me mee in het gemijmer van een winteravond rijdend in een bus. Hoe zou het zijn vergaan met die roodharige jongen uit Koog aan de Zaan, of was het Krommenie? Hij bleef zitten, twee keer zelfs, en ging uiteindelijk van school af. Waar zou hij gebleven zijn? Misschien is hij inmiddels wel ergens een brug afgestapt, zoals Bavink deed in de Titaantjes van Nescio. Misschien ging hij naar Friesland, waar je kunt verdwijnen in vergetelheid, zoals Japie waar niemand ooit meer een woord van vernomen heeft. Ik zag het monument aan mij voorbij flitsen, vaal oplichtend in het maanlicht. Kleuren waren er niet meer. De hemel was zwart en in het spiegelbeeld van de ramen zag mijzelf naar buiten kijken ….
Waar zijn al die jaren gebleven? Zijn ze er nog, en zo ja waar liggen ze dan: links of rechts van de dijk? Hier ligt hij nu hier ligt hij later. Maar is dat wel zo? Had die jongen uit Koog aan de Zaan niet toch gelijk met zijn brede gebaren. Wie zegt dat de dijk zich niet verplaatst in de tijd, en in die zevenenveertig jaar een slingerend traject heeft afgelegd, onzichtbaar voor het oog en nog grilliger wellicht dan de dwaalwegen van mijn herinnering. De tijd verstrijkt als de bus rijdt. De dijk schiet onder de wielen door. Maar waarom zou het omgekeerde niet evengoed het geval kunnen zijn. De bus staat stil. Hier staat hij nu. Hier staat hij later. En de weg schiet alleen maar voorbij, terwijl de wielen draaien. De dijk verplaatst zich, de bus niet. De tijd staat stil, wij verplaatsen ons en alleen op een weg waarvan we menen dat hij recht is, onomkeerbaar, als een streep door de nacht van het heelal.
We passeerden Breezand. Een vliegtuig knipperde boven het IJsselmeer. Ik moest over kleur gaan schrijven, maar er kwamen geen beelden in mijn hoofd. Ik zag allen maar een zwarte hemel en een witte maan. Mijn verbeelding schoot tekort. Denkend aan kleur zag ik een lange dijk traag door oneindig waterland gaan. Kun je eigenlijk wel met woorden iets zinnigs zeggen over kleuren? Zijn kleuren niet zoiets als klanken en woorden, alleen maar bordjes met namen, etiketten die wij ergens op plakken zodat wij menen iets waar te nemen, maar waar we eigenlijk heel weinig van weten? Kun je een kleur verbeelden, oproepen voor je geestesoog? Sterker nog, kun je een kleur bedenken die niet bestaat of die nog nooit is gezien? Of zoals Otto Runge ooit zei:
“Als iemand zich een blauwachtig oranje, een roodachtig groen, of een geelachtig violet wil voorstellen wordt hem te moede als bij een zuidwestelijke noordenwind. Zowel wit als zwart zijn beide ondoorzichtig of stoffelijk. Wit water dat helder is zal men zich niet kunnen voorstellen, net zo min als doorzichtige melk. “
Met andere woorden, kleuren hebben kennelijk hun eigen logica, een soort kompas, een windwijzer, een systeem in de ruimte met boven en onder, links en rechts, noord, zuid oost en west. Er is een denkbeeldige aardbol waar je ze op kunt uitzetten, variërend in toon, gradatie, helderheid, alles precies geordend volgens exacte coördinaten. Het geel hier, het blauw daar. Hier ligt het nu, hier ligt het later. Maar zitten de kleuren zo in elkaar? De woorden gaan hun eigen weg, de taal heeft zijn eigen systeem, om van het oog maar te zwijgen. Wat gebeurt er allemaal tussen netvlies en cortex? De bus rijdt van Zuidzuidwest naar Noordnoordoost en ik probeer me de kleuren aan de hemel voor te stellen die bij deze coördinaten horen. Kornwerderzand schiet voorbij en ik zie niets dan duisternis en een vale maan aan de hemel.
De woorden gaan op reis en ik word overstemd door geluiden, tonen en ritmes die kleuren voorstellen. Ze schieten voorbij als klanken met een eigen coloriet, geluiden die mijn verhaal overspoelen, als golven die aanzwellen vanuit een hoek van de ruimte om allengs de overhand te nemen en mij voorgoed doen verdwijnen in de nacht, als kleuren die vervagen totdat de aarde valt, zwart, blauw, geel, okergeel, ultramarijn, titaniumwit, bordeauxrood, aubergine, cadmiumgeel, nachtblauw, korenblauw, oranje, oranje, azuur, rood, geel en blauw, paars, beige, rood, oranje, geel groen, blauw, violet, purper, scharlaken, kardinaalrood, pioenrood, tomaatrood, schaamrood, hagelwit, kastanjebruin, pimpelpaars, grijs, grijs, grijs, appelgroen, steenrood, bladgroen, goud, zilver, kalkwit, hemelsblauw, gifgroen, kastanjebruin, reebruin …..