Stel dat ik nog achttien was
Bij het graf van Jean Paul Sartre en Simone de Beauvoir, Cimetière de Montparnasse, Parijs, maart 2004
Hoe zou je het doen als je alles nog eens over mocht doen? Stel dat je achttien was en wist wat je nu wist, wat zou je dan doen? Het zijn vragen die altijd weer worden gesteld. Nutteloos, maar toch doen we het. Waarom is zo’n vraag eigenlijk nutteloos? Hij is nutteloos omdat het leven geen alternatief heeft. Er is geen als….. Stel dat er een ‘als’ zou zijn, dat zou een onleefbare situatie opleveren. Stop, ik begin opnieuw. Ik ben achttien. Terwijl ik dit zeg, word ik met een reuzenzwaai achteruit geworpen, terug in de tijd……
Als ik na een grote vlucht weer op de grond beland, zie ik opeens een gigantisch landschap voor me liggen. Het is mijn mijn leven zoals ik het tot nog toe geleefd heb. Zo moet het dus niet, weet ik dan. Dat vergezicht moet ik zien te vermijden. Dat is nu precies de onmogelijkheid van deze gedachteconstructie. Het leven kent geen vergezichten. Toen ik achttien was, kon ik wel dromen over hoe mijn leven verder zou gaan. Maar ik kon nooit zien, hoe het zou zijn als ik 70 jaar was. Dat vergezicht bestaat niet. Toen niet en nu niet. Nooit heb ik kunnen bevroeden, dat ik ooit nog eens op een najaarsdag in het jaar 2018 een stukje zat te schrijven over hoe het leven ook heel anders had kunnen verlopen.
Maar stel dat het toch mogelijk was. Ik ben achttien en zie dat vergezicht. Ik weet dat ik in Friesland zal belanden. Ik weet dat ik daar nooit meer weg zal komen. Ik weet alles wat ik nu weet, wat ik allemaal in mijn leven gedaan en gelaten heb. Ik ken de de onbezonnenheden, de stommiteiten, al die beslissingen die ik nu betreur, de dingen die ik na al die jaren eigenlijk liever niet wil weten. Dat alles kan opeens nog anders. Het kan opnieuw, van voren af aan. Helpers weg tweede ronde. Rien ne va plus….
Zou ik het dan ook anders doen? Dat is natuurlijk de hamvraag. Ik zou weer voor dezelfde beslissingen komen te staan. Telkens weer zou ik moeten denken: zo moet ik het dus niet doen, want dan weet ik wat er van komt. Ik zou de gevangene zijn van mijn eigenlijke leven, dat wil zeggen: het leven dat ik al eens geleefd heb. Mijn nieuwe leven zou daar telkens weer haaks op staan, als een loodlijn op de basis. Ik zou nu een heel ander leven hebben. Wat een rijkdom! Maar het meest kostbare was ik kwijt: mijn vrijheid. Vrijheid is dus de mogelijkheid om te doen zoals je het uiteindelijk niet zou willen. Je moet met de vrijheid betalen, om een ander leven te verwerven. Is dat de prijs waard?
Van de week ben ik opnieuw begonnen te lezen in een boek dat ik voor het eerst las toen ik achttien was. Het is een boek van Simone de Beauvoir: Niemand is onsterfelijk. Ik vond het destijds een dikke pil waar bijna niet door te komen was. Toch heb ik toen helemaal uitgelezen. Het verhaal gaat over een man die niet kan sterven. Hij leeft maar door, eeuwenlang. De hele geschiedenis trekt aan hem voorbij. Hij vecht als ridder in de middeleeuwen, als wederdoper in de reformatie, hij verkent wereldzeeën met de ontdekkingsreizigers, maakt de Franse Revolutie mee… en nooit gaat hij dood.
Er komt letterlijk geen einde aan. Het is zo’n boek met een moraal, een ideeënroman heet dat. Het moet je aan het denken zetten over het leven zelf. Hoe zou het zijn, als je niet dood kan gaan? Dat kan dus niet. Sterker nog, het werkt niet. Doodgaan is niet alleen eigen aan het leven, maar zelfs de voorwaarde voor het leven zoals wij stervelingen dat kennen. Zonder dood is er eigenlijk geen leven mogelijk. Wat dan overblijft, kun je geen leven meer noemen.
In 2004 zag ik op het kerkhof van Montparnasse het graf van Simone de Beauvoir en Jean Paul Sartre. Ze waren voor eeuwig met elkaar verenigd. Even moest ik denken aan dat boek Niemand is onsterfelijk. Hoe zou het zijn om dood te zijn? dacht ik. Misschien is de dood wel een soort leven zonder dood. Misschien had ik het boek verkeerd begrepen. Het ging niet over het leven, maar over de dood, die eindeloze zee van tijd waar geen eind aan komt. Ook de dood is een onmogelijkheid, want hij is onleefbaar.
Om zo’n wijsheid te bedenken, heb je natuurlijk geen dik boek nodig, laat staan zo’n dikke pil van Simone de Beauvoir. Dood gaan we allemaal. Evengoed heb je geen nutteloze vragen nodig om te kunnen bedenken dat je de vrijheid moet inleveren, als je je leven nog eens over wilt doen. En toch worden die vragen altijd maar weer gesteld. Ook ik ben zo dom om ze af en toe aan mezelf te stellen. Vannacht nog zelfs. Stel, stel, stel……… Eén ding weet ik zeker. Als ik alles nog eens over mocht doen, dan zou ik het precies weer zo doen. Non je ne regrette rien. En toch voel ik me schuldig, want er is nogal wat misgegaan in mijn leven.
Is er een leven mogelijk zonder schuld? Een leven zonder zonde, zonder de zoiets als de erfzonde wellicht? Is er werkelijk vrijheid mogelijk voor de mens? De existentialisten hebben die hoop gekoesterd. Vergeefs, vrees ik. Ieder mens is op een of andere manier schuldig en niemand is werkelijk vrij. Zoals ook ieder mens sterfelijk is. Wij zitten allemaal in hetzelfde schuitje…. tot de dood ons scheidt. Als je geliefde gestorven is, zou je hem of haar alleen nog kunnen ontmoeten door zelf te sterven. Maar wat is dat voor een perspectief? Twee zandkorrels in een oneindig heelal dat voor eeuwig op de vlucht is in de tijd. En dan nog, waar heb ik het aan verdiend? Hoop doet leven, maar voor hoop op een leven na de dood is meer nodig. Noem het genade. Noem het geloof. Noem het een illusie. Noem het… ja wat?
Geen genade of geloof is tot daaraan toe. Maar geen liefde is een ramp. Of zoals Camus ooit zei: ‘Het is slechts een ongelukkig toeval om niet bemind te worden, maar een ramp om niet te beminnen.’