Joost Zwagerman en de Maximalen

CIMG3006

Van de week kwamen er zowat 100 mensen op mijn site terecht nadat ze op Google ‘Joost Zwagerman en de Maximalen’ hadden ingetypt. Wonderlijk, zo bedacht ik, want Joost Zwagerman is al drie jaar dood. Opeens realiseerde ik mij dat op 18 november j.l. op tv een documentaire van Coen Verbraak over Joost Zwagerman te zien is geweest.

Het was een indrukwekkende documentaire, waarin de zelfmoord centraal staat. Ieder mens, die werkelijk leeft, komt ooit in zijn leven met zelfmoord in aanraking. Ook ik heb wel eens een stuk touw geknoopt aan de hanebalken op zolder. Dat was in het voorjaar van 1978. Even later zou mijn vrouw Marijke hetzelfde doen door teveel pillen in te nemen, waar de huisarts nog aan te pas moest komen. We zijn er beiden weer bovenop gekomen. Het leven gaat door. Een mens wil altijd leven, ook als hij zegt dat hij dood wil…

Joost Zwagerman leefde in een egomaan universum. In dat opzicht meen ik iets van mijzelf in hem te herkennen. Behalve dan die doodsdrift, die hij zo sterk had tot het bittere einde, en die bij mij gaandeweg uit mijn leven verdween. Ik kies nog altijd voor het leven, hoe beroerd ik me soms ook voel. En geloof me, ik heb me in de afgelopen maanden soms heel beroerd gevoeld. Wat er ook gebeurt, je lijf vergeet het niet. Maar het leven gaat door en het leven is waard om geleefd te worden. Niemand heeft ervoor gekozen om te leven. Het is iets wat je overkomt. En in die situatie is het zaak om er altijd maar weer het beste van te maken.

Joost Zwagerman was een manisch schrijver die er op uit was om een alternatief bestaan te verwerven dat beter zou zijn dan het werkelijke leven. Ook dat herken ik in mijzelf. Ik schrijf om te overleven, om te blijven geloven dat alles anders kan. Dat er iets is wat overleeft en mooi en volmaakt is. Zwagerman zag de kunst als een reddingsboei in inktzwarte dagen. En toch, daarin wantrouwde ik hem. Ik heb de kunst nooit als een reddingsboei gezien. De kunst kan de mens niet redden. Daar is ze niet sterk genoeg voor…

Ik heb Joost Zwagerman nooit ontmoet. Wel reageerde hij ooit een keer op mijn blog toen ik een pleidooi had gehouden om Koos Dalstra tot stadsperformer van Leeuwarden uit te roepen. Dat was alles. Een week na zijn dood schreef ik mijn blog ‘Joost Zwagerman en de Maximalen‘. Bovenstaand schilderij van Koos Dalstra hangt al heel lang bij mij thuis in het trappenhuis. De titel is: ‘Joost Zwagerman en de Maximalen’.

Vandaag doe ik dat blog nog maar eens in de herhaling, als eerbetoon aan hem die ik nooit gekend heb.

###

De uit Sneek afkomstige kunstenaar, dichter, schrijver en performer Koos Dalstra heb ik in 1994 voor het eerst leren kennen in de aanloop van het Frysk Festival, dat het jaar daarop zou plaatsvinden. Het schilderi, laat een nogal ruig en expressief geschilderde voorstelling zien die moeilijk te duiden is. Een zwevende vis en wat primitieve figuren. Ik heb de moeder van Koos Dalstra ooit eens liefdevol over haar zoon horen zeggen: “Ach, as lyts bern al wie hy in bytsje rûch.

Wonderlijk genoeg heb lk vorige week, toen het bericht bekend werd dat Joost Zwagerman zelfmoord had gepleegd, geen moment een associatie gehad met dit schilderij. Ik kreeg het in 1995 cadeau van Koos Dalstra als dank voor de steun die ik hem had mogen geven bij zijn performance-reeks tijdens het Frysk Festival. Ik voelde mij er wat verlegen mee. Het schilderij heeft eerst nog een tijdlang in het Fryslânhûs gehangen, maar in 2003, toen Keunstwurk daar wegtrok om plaats te maken voor de Pop Academie, heb ik toch maar mee naar huis genomen. Ik kijk er nu elke dag naar als ik naar boven de trap op ga.

Koos Dalstra werd op 18 oktober 1950 geboren op het terrein de vliegbasis in Leeuwarden.

18.10.50

Dat jaar
Die maand
Deze dag
Mocht ik een einde maken aan
Het ongestoord genieten
Van het spel
Van veer met twijg

Dalstra groeide op in Sneek, waar hij op de zolder van zijn ouderlijk huis een miniatuur museum bouwde. Vader Dalstra, die als hoofd van de acquistie-afdeling van de Leeuwarder Courant verantwoordelijk was voor de spectaculaire groei van dit dagblad in de tijd van de wederopbouw, verwierf ook bekendheid op het terrein van het Friese amateurtoneel. Hij stierf in het harnas aan een hartaanval, voor het kantoor van de LC op de Noorderweg.

1015180

Koos Dalstra heeft Joost Zwagerman goed gekend. Zwagerman heeft in zijn boek Gimmick! een beeld van de Amsterdamse kunst-scene van de jaren tachtig geschetst, waarin Koos Dalstra een prominente rol speelde. De titel Gimmick!, zo wordt wel beweerd, zou ontleend zijn aan de Amsterdamse discotheek Roxy. Gimmick! zou een sleutelroman zijn. waarin Dalstra voorkomt onder de naam ‘Groen’ en Rob Scholte onder de naam ‘Ekhardt’. Zwagerman zelf heeft overigens altijd ontkend dat Gimmick! een sleutelroman zou zijn. In die roerige jaren tachtig was Dalstra – die zich ook vaak Dalstar noemde  (‘Toch geen aardappelras?’ zei Michaël Zeeman ooit) – ook actief in Leeuwarden.

Zo voerde hij als in april 1983 actie tegen verdwijnen van de Nederlandse lijn van  Operaesje Fers in Café de Pauw in Leeuwarden. Aan die actie wordt ook deelgenomen door Kees ‘t Hart. ‘De uit Sneek afkomstige Koos Dalstra zal met een oude brandweerbus voor de Pauw de aandacht trekken van de voorbijgangers, opdat deze doordrongen raken van de alarmsituatie waarin de Nederlandstalige lijn van de dichterstelefoon zich bevindt.’ Zo stond destijds te lezen in de Leeuwarder Courant. In de krochten van mijn computer vond ik nog een foto, die in die tijd moet zijn genomen. Dalstra staat hier voor die oude brandweerbus samen met Aiko van Hulsen. De foto is van zeer slechte kwaliteit, maar vanwege het historisch belang laat ik hem hier toch zien.

2479

Overigens zag het bestuur van de Operaesje Fers zich na deze actie direct geconfronteerd met een forse declaratie van de kosten die Koos Dalstra op de avond van de Pauw had gemaakt, waarschijnlijk was dat voor de huur van die oude brandweerbus. De toenmalige secretaresse van het bestuur, Analys Dalstra, had haar broer daar middels een brief toestemming voor gegeven zonder dat de overige bestuursleden daarvan op de hoogte waren. Analys heeft toen nog dezelfde avond voor het bestuur bedankt. Kees ‘t Hart betoogde vervolgens dat er geen kosten meer zouden worden gedeclareerd. Kees ‘t Hart en Koos Dalstra zouden tot eind van het jaar de Hollandse lijn van Operaesje Fers in de lucht houden.

In september 1984 stelde Aiko van Hulsen zijn galerie open voor een groep die zich inmiddels ‘de Maximalen’ noemde, met o.a Sonja Oudendijk, Guida Stoop en Sandra Derks. De titel van die expositie was: ‘Pièce de résistance’. De opening, die werd opgeschrikt door een performance van Koos Dalstra, was een doorslaand succes. De act van Dalstra was geënt op zijn grootvader van moeders kant, de lappenkoopman uit Joure van het bedrijf Lapekoer, dat tot op de dag van vandaag wordt voortgezet door neef Sjoerd Ferwerda in Joure.

Niet alleen Freek de Jonge, maar ook de hele Amsterdamse kunst-scene was aanwezig. Het was een historische gebeurtenis omdat hij als begindatum geldt voor de Maximalen, een groep dichters die door Koos Dalstra werd opgericht en tussen 1984 en 1989 furore maakte. Bij de tentoonstelling verscheen ook een ‘maximalistisch manifest’ bestaande uit 200 stellingen. Rudy Hodel kon als recensent van de Leeuwarder Courant het gebeuren wat minder waarderen. ‘Holle maximale kunst’ luidde de kop van zijn kritiek.

‘Koos Dalstra die zich met veel verve als hoofdwoordvoerder van het hele – uit het alternatieve kunstenaarsmilieu stammende – gebeuren opwerpt, gaat lekker tekeer als een schreeuwende marktkoopman.’

Maximalisme’ is oorspronkelijk een term die door Dalstra werd bedacht. Dalstra was ook de initiatiefnemer van de beweging. Joost Zwagerman was de literaire woordvoerder. De beweging was volgens Pieter Boskma een reactie op ‘het verstarde, ingedutte, hermetisch-academische poëzieklimaat van de jaren tachtig, dat gedomineerd werd door een hele generatie epigonen van Kouwenaar en Faverey, zoals T. van Deel en Wiel Kusters.’ De term ‘maximalisme’ zou teruggaan op kunstenaars als Peter Klashorst, Gérald van der Kaap, Paul Blanca en Dalstra zelf.

In 1988 verscheen de bloemlezing ‘Maximaal’ (In de Knipscheer, Haarlem) met gedichten van Pieter Boskma, Bart Brey, Koos Dalstra, René Huigen, Johan Joos, Arthur Lava, Tom Lanoye, K. Michel F. Starik, René Stoute en Joost Zwagerman. ‘Zij hebben niet zozeer een bepaalde stijl gemeen dan wel een bepaald levensgevoel, een tamelijk failliet levensgevoel’ (Leeuwarder Courant van 24 juni 1988).

Het maximalisme was volgen Koos Dalstra een pure p.r. stunt, een datum in de poëzie, een blikseminslag, niets meer en niet minder. Het schokeffect van die energieflits echoot nog steeds door. Alle jongere poëzie-generaties refereren daaraan, positief dan wel negatief. ‘Het was een droom die moest worden uitgevoerd. Het gevolg waren vele verschillende soorten poëtische wolken binnen het literaire landschap’ (informatie per mail van Koos Dalstra).

De beweging raakte in opspraak door een incident tijdens een poëzie-avond op 2 oktober 1988 in Delft, waarbij Michaël Zeeman een teil met (verse) vis over zich heen kreeg naar aanleiding van zijn eerder in de Leeuwarder Courant verschenen kritiek op de Maximalen onder de kop ‘Teil met rotte vis’ (Leeuwarder Courant, 8 juli 1988).

index
Koos Dalstra, Affiiche Frysk Fesival 1995 (ontwerp: Gerard Groenewoud)

Tijdens het Frysk Festival in 1995, dat als thema had Salut au monde – naar het gelijknamige lange gedicht van Walt Whitman  – ging Dalstra op zoek naar wat hij noemde ‘het poëtisch systeem van Friesland’. Hij selecteerde een aantal locaties die een relatie hadden met persoonlijke herinneringen. Hier werden handelingen uitgevoerd en  teksten voorgedragen en landmetingen verricht. Zo ontstond een zich telkens vernieuwend site-specific ritueel, dat – zoals hij het zelf verwoordde – ‘het culminerend effect moest krijgen van de rondvlucht van een boemerang.’ Er ontstonden markeringen op de kaart van Friesland, die verbonden konden worden door herkenbare lijnfiguren, een ‘Gestalt’ zoals dat heet. In de omtrek bijvoorbeeld van de voormalige gemeente Baarderadeel werd opeens de gestalte van een baard zichtbaar.

Op 23 september van dat jaar, de dag van de 650-jarige herdenking van de slag bij Warns werd het project afgesloten met een performance, die precies een etmaal duurde: van 13.45 uur tot 13.45 uur. Dalstra had oog voor detail, zoals exacte coördinaten op de kaart en terugkerende patronen van de tijd. Als voorbereiding van zijn project nam hij, in de zomer voorafgaande aan het festival, een kwartaalabonnement van de Leeuwarder Courant.

Elke dag spelde hij alle pagina’s tot in de kleinste berichten, zodat hij alles te weten kwam over ballonvaarten, skûtsjes, kaatspartijen, de woekering van een vreemd kruid in de sloten van Gaasterland en zeldzame vlindersoorten die zomers in Friesland telkens weer opduiken. Een jaar later verbaasde hij zich over de strakke regelmaat, waarin alles – tot in de kleinste details – weer terug leek te keren. Friesland was in zijn ogen één groot ecologisch systeem waarin alles met alles samenhangt.

Kees ’t Hart, die Koos Dalstra nog kende uit de jaren tachtig, had hem uitgenodigd voor dit project. In de zomer van 1994 zocht ik Dalstra voor het eerst op. Hij zat in een groot winkelpand dicht bij de Overtoom in Amsterdam. Dat is die lange straat – parallel aan het Vondelpark – die Amsterdam West scheidt van Amsterdam Zuid. Ik heb er als kind vaak gefietst. Het pand, waar ik Dalstra voor het eerst zag, was leeg komen te staan, maar de inboedel was er nog. Een ratjetoe van oude meubels, tafels, stoelen, ledikanten, klerenkasten, plantenbakken…  oude rommel, mogelijk afkomstig uit achtergelaten inboedels die hier waren geparkeerd.

Van al die rotzooi had Dalstra een installatie gemaakt. Het bijzondere was dat niemand kon zien dat het een installatie was. Alleen Dalstra zelf. Hij had de boel zodanig opnieuw geordend en gestapeld dat het voor hemzelf betekenis had gekregen. Zo leidde hij me rond door een labyrint van zijn eigen verbeelding. Hij vertelde mij dat hij als kind al in zijn ouderlijk huis in Sneek een ‘Fries Museum’ gebouwd uit oude troep die hij op zolder had gevonden. Hij was niet alleen directeur, maar ook portier en suppoost van dit museum en leidde wie dat wilde tegen betaling rond. Ik voelde mij in een vergelijkbare positie beland. Rondgeleid worden door een onbegrijpelijk universum dat wel degelijk een betekenis moest hebben. Maar welke?

Later begreep ik pas dat deze vraag de sleutel vormt voor werk van Dalstra. Het poëtisch systeem, waar hij in Friesland naar op zoek ging, was in feite een onbegrijpelijk systeem, een soort patafysica zoals de dadaïsten dat noemden. Ook de poëzie van Dalstra heeft dergelijke absurdistische trekken. Dat wil zeggen, een absurdisme dat in feite helemaal geen absurdisme is, maar een eigen logica volgt die vaak alleen voor de maker zelf te volgen is. Dalstra schrijft staccato, in korte zinnen, soms cryptisch en raadselachtig, dan weer lyrisch en met brede gebaren. Hij heeft geen stijl, hij speelt met stijlen. In zijn gedichten nemen tekens vaak de plaats in van woorden. ‘Prachtig’ en ‘nacht’, worden consequent gespeld als ‘pr8chtig’ en ‘n8cht’. En de zin ‘Er is geen thee’ wordt ‘R  ≠  T’, een spelling die doet denken aan muziek van hedendaagse rap-groepen.

Daarmee was Dalstar in die late jaren tachtig zijn tijd ver vooruit. De taal wordt door hem ingedikt, teruggebracht tot een bewegingsritme. De klank neemt een andere vorm aan, zodat het woord voor het oog eventjes losweekt van zijn feitelijke betekenis. Soms gebruikt hij ook woorden of een opeenvolging van klanken die opeens ook een heel andere betekenis blijken te hebben. Dit soort subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud is misschien wel kenmerkend voor zijn werk. Kortom, Dalstra is bij uitstek een postmodernist, dat wil zeggen: iemand de ironie tot theater verheft, die hokjes doorbreekt, disciplines vermengt, zapt van hoge naar lage cultuur, het podium betreedt en de zuivere literatuur besmet met non-literaire, zo niet exotische elementen.

Maar terug naar die installatie in het verlaten winkelpand dichtbij de Overtoom. Dalstra wilde dat deze verzameling ouwe troep – want meer was het niet – als verrekpunt zou gaan dienen voor zijn zoektocht naar het poëtisch systeem van Friesland. Daarom moest alles naar Leeuwarden worden overgebracht. Ik heb toen een vrachtwagen laten komen en de hele inventaris laten opslaan op de zolderverdieping van de Arendstuinschool die toen toevallig leeg stond. Het rare is dat Dalstra deze spullen, toen hij eenmaal in Friesland was, nooit heeft gebruikt. Het is jaren later allemaal bij het grofvuil terechtgekomen, toen de Arendstuinschool werd ontruimd.

Een dergelijke absurde wending in het creatief proces zou zich in de aanloop van het project nog een paar keer herhalen. We vroegen subsidie voor hem aan bij Fonds voor de Letteren en de Mondriaan Stichting. Die subsidie werd toegekend, maar het dikke pak documentatie dat de aanvraag vergezelde, werd door een ambtenaar per abuis achtergelaten in  de trein tussen Amsterdam en Den Haag. Toen ik het later op wilde halen in het NS-depot van gevonden voorwerpen in een buitenwijk van Utrecht, was het inmiddels vernietigd, verbrand zelfs.

ui

De laatste performance, die ik van Koos Dalstra zag, was het ritueel waarmee de tentoonstelling De kleur van Friesland in augustus 2008 werd afgesloten. Het eindigde in een echtelijk gevecht met serviesgoed in de tunnel van het oude Fries Museum. ‘Oil of UlayAbramovic of ik’ was de titel, met een verwijzing naar de beroemde performance van Ulay en Abramovic. Daarna is de relatie  van Koos in scherven gevallen, zo heb ik later begrepen. De goden mag je niet verzoeken, zelfs niet in de kunst. Op de schoorsteen bij mij thuis liggen nog altijd twee scherven die van dat slotritueel zijn overgebleven. Koos heeft er later de namen van Marijke en mij op geschreven. Woorden zijn scherven van een uiteengevallen wereld. Het zijn kunstenaars die op zoek gaan naar het verloren verband.

Zie ook mijn blogs:

Joost Zwagerman, 1963-2015

Joost Zwagerman en de pijn van het gemis