Kortehemmen, 30 mei 1985
Onderstaande tekst is een passage uit een groter verhaal dat ik jaren geleden heb voorgelezen op een poëzie-avond in De Bres in Leeuwarden. De avond werd gepresenteerd door Alie van der Mark, die wat moeite had om het rumoerige publiek stil te krijgen. Vooral Alfred H. Stucki was zeer luidruchtig aanwezig en probeerde mij door het plaatsen van ontregelende interrupties van de wijs te brengen, hetgeen jammerlijk mislukte. Het verhaal zelf is historisch en speelt zich af tijdens een symposium in het vormingscentrum in Kortehemmen op 30 mei 1985, de dag na het Heizeldrama in Brussel.
*
De schrijver Louis Borges heeft eens op het bestaan gewezen van een ‘Chinese encyclopedie’ waarin geschreven staat dat de ‘dieren kunnen worden verdeeld in: a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kameelharen penseeltje getekend zijn, l) et cetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken’.
Ik heb me altijd verbaasd over deze exotische vorm van taxonomie. De ordening van het dierenrijk volgt hier een geheel andere logica dan de onze. Een absurde logica zo te zien, maar wie zegt dat dat inderdaad zo is. Onlangs raakte ik met iemand in gesprek over astrologie. Hij wist daar behoorlijk veel van af. Ik ben een varken, zo wist hij mij te vertellen, want ik ben in 1947 geboren, het jaar van het varken. De Chinese jaarkalender kent een ordening die ontleend is aan de dieren. Daarbij geldt een cyclus van 60 jaar.
De Chinese astrologie beschrijft trekken van de mens die onbekend zijn in de westerse astrologie, maar tegenwoordig laten westerse astrologen zich ook wel door de Chinese inspireren, zo liet ik me vertellen. Welnu, ik heb er niks met astrologie en met varkens al helemaal niet. Het idee dat mijn karakter bepaald zou door de symboliek van een dier of door de stand van de sterren op het moment dat mijn moeder op zondagochtend 1 december 1947 om 9.04 uur ‘s definitief ontsluiting kreeg, lijkt me absurd. Wat hebben de sterren met mijn genen te maken, laat staan met de loop der dingen?
Arthur Koestler heeft ooit een vergelijkbare stelling geponeerd. Hij beweerde dat een literaire tekst in schone vormen waarheden wil uitdrukken en daarin niet verschilt van wetenschap. Zowel een gedicht als een wetenschappelijke verhandeling willen verschijnselen uit de werkelijkheid plaatsen in een algemeen geldend verband. Een specifiek probleem, dat de schrijver – bewust of onbewust – stoort, blijkt niet zelden mentaal geworteld te zijn in een universele orde, een verborgen samenhang der dingen, die soms door een ogenschijnlijk toeval opeens aan het licht kan komen.
Hoe kom ik hierop? Gisteren sloeg ik de I-Tjing open, het boek van de veranderingen. Niet omdat ik benieuwd was hoe de loop der dingen voor mij in de nabije toekomst een nieuwe wending zal nemen, maar om een citaat op te zoeken. Iemand had mijn. een mail gestuurd. Hij vroeg of ik soms en beetje bezeten was van het schrijven, verslaafd aan de magie, aan het ritueel van het schrift. Waarom was ik ooit met dit weblog begonnen, zo wilde hij weten. Daarbij kwam dat hij in de I-Tjing had gelezen, dat ik mijn weblog binnenkort zou moeten beëindigen vanwege onenigheid met derden. Maar die voorspelling klopte niet, zo liet hij mij weten. Rara hoe kan dat? Was er iets dat ik verborgen hield?
Mijn antwoord was kort en duidelijk. Ik ben ooit met dit weblog begonnen, omdat de balans tussen de input en de output van woorden weer hersteld moest worden. Het is een kwestie van spijsvertering. Wat erin komt moet er ook weer uit, zij het in een andere vorm. Zo niet, dan krijg je verstopping en dat moeten we niet hebben. De I- Tjing is het ‘Boek van de Veranderingen’ en met verandering moet je altijd oppassen, al was het maar omdat hun belangrijkste eigenschap is – het woord zegt het al – dat ze veranderen. Het raadplegen van de I-Tjing moet daarom met een zekere prudentie geschieden. Wie niet open staat voor de verandering zal de verandering ook niet waarnemen, zelfs niet in de I -Tjing. Wat je in de I- Tjing leest zit uiteindelijk in je zelf. In die zin zijn de tekens van de I- Tjing niet anders dan alle andere tekens of woorden. Of zoals de I Tjing ons laat weten:
‘Kijk eerst de woorden aan
Bezin je , wat ze beduiden,
Dan komen de vaste regels aan het licht.
Doch ben je niet de rechte man,
Dan openbaart zich aan jou niet de zin.’
Maar het rare was – en dat had ik niet vermeld – bij het openslaan van de I-Tjing viel er een foto uit, een polaroidfoto. Ik had hem daar heel lang geleden ingestopt en nooit meer terug gezien. Die foto is genomen op 30 mei 1985. Dat weet ik zo precies, omdat de dag daarvoor het drama in het Heizelstadion in Brussel had plaatsgevonden. De dag daarop nam ik deel aan een symposium in het vormingscentrum van de Woodbrookers in Kortehemmen. Waar dat over ging weet ik niet meer zo precies. Volgens mij ging het over kunst en cultuur in de toekomst, een nogal vaag onderwerp, waar destijds met grote stelligheid over gedebatteerd werd door allerlei mensen, die – net als ik – op het terrein van de kunst en cultuur werkzaam waren.
Ik herinner mij een professor met een punthoofd die met een wonderlijk project bezig was, waarin de toekomst werd gesimuleerd in een groot spel. Het was een virtuele wereld, die in een gigantisch rollenspel gegenereerd werd door echte mensen in het hier en nu. Zo verscheen er elke week een krant, waarin je kon lezen hoe de wereld er in de toekomst er voor zou staan. Op 24 januari 2019 bijvoorbeeld. Vandaag dus. Ik begreep er destijds niet zoveel van. Wel weet ik dat wij een portretfoto op de muur moesten prikken, zodat iedereen kon zien wie je was.
Op de foto, die gisteren uit de I Tjing viel, ben ik zelf te zien. Ik kijk de toekomst in, maar dat weet ik op dat moment nog niet. Kennelijk heb ik mijn foto net van de muur geplukt, want achter me kun je de andere polaroidfoto’s nog zien hangen op een groot prikbord, met de naam van de betreffende congresganger eronder. Je ziet dus foto’s in een foto, maar terwijl ik dat schrijf bedenk ik mij dat deze veronderstelling niet klopt.
Als deze foto daar ook op het prikbord heeft gehangen, dan hadden die andere er niet op gestaan. Of is het misschien zo, dat deze foto bij binnenkomst is genomen en daarna naast de andere gehangen is? Ik neem niet aan dat van iedereen bij het weggaan nog een tweede foto is genomen die de betreffende persoon dan mee naar huis mocht nemen. Dat zou een beetje dubbel op zijn. Hij had immers al een foto. Die had hij immers net van het prikbord afgehaald.
En zo duizelde het mij even voor ogen. Alle stukjes van de puzzel vielen opeens in elkaar volgens het patroon dat op de deksel van de doos stond afgebeeld. Zon maan en sterren zag ik rondwentelen een spiraal van zinloze feiten die zich lichtjaren ver van mij verwijderden om van daaruit telkens weer terug te keren in een ander verband. Wat mij vooral op viel op de foto, was de gigantisch grote bril die ik daar droeg, ver weg in het heelal. Grijs nog wel, net als die dat grijze kunstlederen colbert en de grijze leren stropdas.
Ook mijn haren worden voorzichtig grijs zo te zien. Mijn moeder was ook vroeg grijs, dus het zal wel in de genen zitten. Op de foto heb ik de echt grijze jaren nog voor de boeg, maar ik was al helemaal in de stemming. Ik was in die tijd helemaal weg van grijs. We hadden een grijze bank en al het houtwerk in ons huis was grijs geschilderd. Ik behoorde net niet meer tot ‘de vroeg grijze generatie’, waarover Frans Halsema ooit zo’n mooi liedje heeft gezongen. Maar als je deze foto ziet, dan zou je anders kunnen vermoeden.