Onderstaande tekst verscheen een aantal jaren geleden op mijn blog. Ik kreeg er interessante reacties op, die hieronder ook nog te lezen zijn. Ik publiceer deze tekst vandaag opnieuw omdat ik nu zelf – een paar jaar ouder en wijzer – nieuwe ervaringen heb opgedaan waardoor ik deze tekst anders ben gaan lezen. Soms schrijf je dingen die je zelf pas later echt goed begrijpt.
Een slechte eigenschap van mij is dat ik nogal gauw geneigd ben om te gaan ‘psychologiseren’. Mijn analyses van andermans gedrag of karakter slaan vaak nergens op. Ik heb ook niet zoveel mensenkennis. Er gaapt een kloof tussen mijn schamele intuïtie en mijn groot vermogen tot diepgaand analyseren. Maar soms sla ik de spijker op zijn kop, meestal zonder dat ik het zelf echt door heb.
Zo had ik onlangs weer eens een hevig conflict met iemand. Het ontaardde in een meningsverschil dat maandenlang heeft voortgeduurd. Ik meende bij die persoon een kwaal te herkennen, waarover ik ooit heb geschreven op mijn blog. ‘Projectieve identificatie’, zo noemen ze dat. Ik liet die persoon per mail weten wat dit woord betekent en voegde daar tussen haakjes (met mijn stomme kop) aan toe: “Sorry voor het moeilijke woord.”
Toen waren de rapen echt gaar. Wat een mooie vriendschap leek te worden – of misschien zelfs meer dan dat – werd daarna een triest aflopende zaak, ‘Foute boel!’ dacht ik. Dit is dan ook mijn les voor vandaag. Ook al dient zich een situatie aan, waarin overduidelijk sprake lijkt te zijn van ‘projectieve identificatie’, hou je mond! Begin er niet over! Wegwezen! Want als je dát woord zegt, dan heb jíj het het gedaan!
En dit was mijn tekst van destijds. Lees en huiver: Voer voor psychologen.
Ik heb eens iemand gekend die een gruwelijke hekel aan mij had. Nu komt dat helaas wel meer voor. Meestal hebben mensen of een geïdealiseerd beeld van mij, of het omgekeerde: een overtrokken negatief beeld. Waarom dat zo is, weet ik niet, maar dat is een ander verhaal. Deze persoon – ik zal haar naam niet noemen – begon mij, om wat voor reden dan ook, te haten. Nu kun je zoiets voor kennisgeving aannemen, maar het beroerde was, dat ik met haar geregeld te maken had in situaties die ik niet kon ontwijken. Ik begon mij dus af te vragen waar deze, in mijn ogen onredelijke antipathie op gebaseerd kon zijn. Maar wat ik ook bedacht, ik kreeg er geen vat op. Ten einde raad heb ik het toen bespreekbaar gemaakt en het haar openlijk gevraagd. Het antwoord was teleurstellend. De betreffende persoon bleek namelijk zeer verontwaardigd dat ik zoiets van haar kon denken. Er was niets van waar, sterker nog, het tegendeel was het geval. Zij vond mij helemaal niet onsympathiek en ze was zich er totaal niet van bewust, dat haar gedrag tot dit soort vreemde interpretaties aanleiding kon geven.
Tja, wat moet je dan? Ik probeerde mijn vermoedens met enkele voorbeelden te staven, die er in mijn optiek toch overduidelijk op wezen dat haar gedrag ten aanzien van mij onredelijk, agressief, zo niet haatdragend was. Maar dit maakte het alleen maar erger. De persoon in kwestie voelde zich zwaar beledigd, beëindigde het gesprek en verliet de ruimte door met de deur te slaan. Het beroerde was dat de verhoudingen van nu af aan volledig verstoord raakten. De persoon in kwestie begon zich bij jan en alleman te beklagen over mij. Ik zou haar ten onrechte betichten van kwalijke gedachten en gedragingen. Ik zou zelfs de gedachte koesteren, dat zij de poten onder mijn stoel vandaan wilde zagen. Zo kreeg ik uiteindelijk het etiket opgeplakt, waarvan ik dacht dat ik het al lang had. De persoon ging mij inderdaad haten, want ik vormde letterlijk een bedreiging voor haar.
Ik heb me toen natuurlijk afgevraagd, of mijn vermoeden wel juist was geweest. Kon het misschien zo zijn, dat ik mij had vergist en er helemaal niet van haat of antipathie in mijn richting sprake was geweest. Maar een dergelijk zelfonderzoek kon de feiten niet ontkennen. Het beroerde was, dat de feiten er kennelijk niet toe deden. Het ging om de interpretatie van feiten, en wat ik als haatdragend gedrag had bestempeld werd door haar kennelijk heel anders geïnterpreteerd. Het leek of de ander zich niet bewust was van iets wat voor mij overduidelijk aan het licht was getreden. Had ze dan helemaal geen antipathie? Was het eerder een verscholen bewondering die bij haar onbewust omsloeg in het tegendeel? Had ze misschien een vadercomplex, waar ik toevallig het slachtoffer van werd? Bewonderde ze misschien haar vader die eigenlijk fout was geweest in de oorlog? Mijn fantasie sloeg op hol op zoek naar een ratio in dit verhaal. De psychologie van de koude grond was niet koud genoeg om mij een verklaring te bieden voor iets wat ik totaal niet begreep.
Deze geschiedenis laat zien, dat het niet altijd helpt als je iets bespreekbaar maakt. Sommige conflicten laten zich niet zomaar oplossen. Er kunnen ongrijpbare elementen in mee spelen die zich niet zomaar laten benoemen. Sterker nog, als je ze probeert te benoemen, wordt het alleen maar erger. Een typisch geval voor mediation, zou je zeggen, maar ook daar heb ik niet al te gunstige ervaringen mee. Bij mediation wordt immers de illusie gewekt, dat er sprake is van een onpartijdige bemiddelaar. Deze mediator is echter allerminst onpartijdig, zeker als hij is ingehuurd door een van de partijen die bij het conflict betrokken is. In dat geval zal de mediator in laatste instantie toch altijd kiezen voor de betalende partij. Wie betaalt bepaalt, zo simpel is het. Ik heb het zelfs meegemaakt dat een mediator mij volmondig gelijk gaf in een conflict, waarbij nota bene de andere partij lijfelijk aanwezig was, maar bij een volgende sessie als een blad aan de boom van standpunt veranderd was, omdat mijn gelijk voor de andere – in casu betalende – partij absoluut onacceptabel was.
Sindsdien heb ik bij arbeidsgeschillen – want ik heb er meerdere meegemaakt – altijd mediation geweigerd. Ik heb dat steeds weten af te wimpelen met het argument dat ik het een belediging zou vinden voor mijn intelligentie. In feite vind ik dat ook. Normale geschillen moet je als verstandige mensen onder elkaar al pratend kunnen oplossen. Als daar een derde bij wordt geroepen, betekent dat doorgaans, dat één van de conflictuerende partijen op deze wijze zijn gelijk wil halen. Maar om terug te komen op die vrouw die mij haatte, maar dat niet wilde weten, waardoor ze mij alsnog ging haten. Ik las laatst een boek over Melanie Klein, de beroemde Engelse psychiater, die als pionier wordt beschouwd van de zogeheten Angelsaksische school in de psychoanalyse. Zij introduceerde in 1946 het begrip ‘projectieve identificatie’. Dat is – en ik citeer letterlijk: ‘het ten onrechte aan een ander toeschrijven van de eigen onacceptabele gevoelens, impulsen of gedachten, waarbij de persoon deze gevoelens of impulsen verklaart als gerechtvaardigde reactie op de ander.’
Projectieve identificatie is iets anders dan projectie, omdat hier sprake is van een splitsing in de persoon zelf, een splitsing die in ernstige gevallen zelfs tot een psychose kan leiden. Het geprojecteerde wordt intern niet geaccepteerd door degene die projecteert. Een ander verschil met de projectie is dat bij de projectieve identificatie een wonderlijk fenomeen optreedt dat je nog het best kunt omschrijven als selffulfilling prophecy.
De persoon, die iets kwaads bij een ander projecteert, verbindt dat aan die persoon op een zodanige wijze dat die andere persoon zich inderdaad zo gaat gedragen, dat het kwalijke vermoeden bevestigd wordt. Dit proces speelt zich doorgaans buiten het bewustzijn van beide betrokkenen af, aldus Melanie Klein. Met andere woorden, als er sprake is van projectieve identificatie – en jij bent het slachtoffer – dan is het bespreekbaar maken van dit euvel het laatste wat je moet doen. Het kwaad wordt op deze wijze alleen maar bevestigd en je komt van de regen in de drup. Als je in zo’n situatie belandt, doe je het dus nooit goed. Dat is iets wat ik in sterke mate herken, als je ik aan sommige conflicten in het verleden terugdenk.