‘Wanneer je lijdt door iets van buitenaf, bezorgt niet dat ding zelf je de pijn, maar je eigen oordeel erover. ‘
Marcus Aurelius
Als je bovenstaande foto ziet, dan denk je toch: die jongen heeft zijn roeping gemist, hij had priester moeten worden. Toch heeft dat er nooit in gezeten. En als ik al enige aandrang had, dan was het hier voorgoed voorbij. Het is 1 maart 1974, de dag dat ik in het huwelijk treed. Ik lees het Epistel voor van achter het altaar in de Martelaren van Gorkum. De tekst had ik zelf uitgekozen: 1 Korinthiërs 13, de beroemde woorden van Paulus over de liefde, waarvan Reve vermoedde dat hij ze uit een of andere Essenenzang had gejat, want zo’n lieverdje was die Paulus niet. En toch, wie had het ooit mooier verwoord: ‘Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.’ Bij de huwelijksmis, geleid door pastoor De Reus, was popmuziek te horen, wat in die tijd nog niet zo gebruikelijk was. We kozen voor Renaissance (Island) en Bob Dylan (I want you). Bob Dylan was immers de Paulus van de nieuwe tijd:
‘Now all my fathers they’ve gone down
True love they’ve been without it
But all their daughters put me down
‘Cause I don’t think about it.’
In dezelfde kerk was ik 26 jaar daarvoor gedoopt. Hier ging ik voor het eerst ter communie en ik ontving er het vormsel, dat wil zeggen: hier hernieuwde ik mijn doopbeloften. Ik zat toen in Amsterdam-Zuid op de lagere school, maar het was gebruikelijk dat je in je eigen parochiekerk de sacramenten ontving. Mijn eerste communie vond plaats op 16 mei 1955. Het vormsel moet in 1960 zijn geweest. Ik herinner me nog dat ik hiervoor in mijn eentje examen moest doen bij Pastoor Nolet. Hij ontving me in de sacristie van de Martelaren van Gorkum. Ik moest toen de hele catechismus uit mijn hoofd kennen, maar ik kreeg ook vragen te beantwoorden over de kerkgeschiedenis. Over het Concilie van Nicea bijvoorbeeld, waar het Credo was vastgesteld. Op vrijdag 13 mei 1966 vond in de Martelaren van Gorkum de uitvaartmis van mijn vader plaats.
De kerk, de Martelaren van Gorcum, werd eind jaren twintig gebouwd en is een van de hoofdwerken van de architect A.J. Kropholler (1881-1973), die in Friesland het voormalige Raadhuis van Grouw op zijn naam heeft staan. De Martelaren van Gorcum is een massief kerkgebouw dat in zijn geheel is opgebouwd uit rode bakstenen en afgedekt met rode pannendaken. Vooral de wijze waarop de kerk deel uitmaakt van het omringende Linnaeushof maakt indruk. Het is een bolwerk binnen een ommuurde veste, een hoogtepunt uit het Rijke Roomse Leven toen de katholieke zuil zich geheel naar binnen keerde en zich tegelijk triomfantelijk manifesteerde voor de buitenwacht. De kerk werd opgetrokken als een burcht tegenover de oprukkende moderniteit en is daardoor een toonbeeld van de roomse ideologie die een eeuw lang – tot aan het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) – opgeld deed. Een kleine tuin omsluit de kerk. Daar werden de processies gehouden in de tijd van het ‘processieverbod’, dat van 1848 tot 1983 heeft geduurd en in feite de eeuw van het Rijke Roomse Leven met enkele decennia heeft overleefd. Behalve in het Begijnhof en in de tuin van de Martelaren waren dergelijke processies in Amsterdam lange tijd niet mogelijk.
De Martelaren van Gorkum werd op 21 maart 1929 gewijd. Hiervoor had er sinds 1902 een noodkerk gestaan, even verderop aan de Linaeusparkweg. In 1952, bij het vijftigjarig jubileum van de parochie, werd besloten om twaalf apostelbeelden in de kerk te laten plaatsen. Architect Kropholler had dit in zijn ontwerp bedacht, want er waren al twaalf sokkels aangebracht hoog bovenin het schip achter het altaar. Hoe die beelden daar naar boven zijn getakeld moet een heidens karwei zijn geweest. Of juist geen heidens karwei, maar een Godswonder. Pastoor Nolet heeft mij later wel eens verteld dat hij doodsangst heeft uitgestaan dat er een beeld naar beneden zou kukelen. Dan zou het hele altaar ook meteen verbrijzeld zijn. Achter dit altaar, in de absis was een aparte ruimte voor het koor. Je hoorde dat koor dus zingen zonder het te kunnen zien. Ik heb dat altijd een eigenaardige ervaring gevonden. Vanuit deze ruimte kon je met een trap naar de kelder komen die eigenlijk een soort crypte was.
In deze kelder werd eind jaren zestig de jeugdsociëteit Omega opgericht. Hans Kraan en Annet Haring waren de oprichters. Op 27 april 1967 vond de oprichting plaats, ’s avonds bij Annet Haring thuis in de Röntgentraat. Op die dag werd ook Prins Willem-Alexander geboren. Het openingsfeest werd enkele weken daarop uitbundig gevierd in een houten keet aan de Kruislaan, met een speciaal optreden van Marius Monkau. Deze Surinaamse zanger hadden Hans en ik leren kennen in Duitsland. Kort na mijn eindexamen in het voorjaar van 1967 ging ik samen met een aantal klasgenoten naar het Slot Dillenburg aan de Rijn, waar ooit Willen van Oranje nog een tijdje gebivakkeerd heeft. In het slot Dillenburg werden destijds ontmoetingsweekeinden gehouden voor Duitse en Nederlandse scholieren in het kader van de Widergutmachung.
Tijdens dat weekend heb ik mij dusdanig misdragen, dat de maandag erop in plaatselijk krant kopte: ‘Auch Provo’s engagierten sich auf Schloss Dillenburg.’ Ik kan me nog herinneren dat wij elke ochtend met een militair trompetgeschal werden gewekt. Ik heb toen in mijn beste steenkolen-Duits een openbare verklaring afgelegd, waarin ik eiste dat men met dat matineuze getoeter zou stoppen op straffe van het onmiddellijk vertrek van de Nederlandse delegatie. Wonder boven wonder kreeg ik mijn zin. Daarna was ik het met alles oneens wat door de leiding werd voorgesteld, waardoor ik zelfs bij mijn klasgenoten enige wrevel wekte. Maar verder had ik niets met provo’s.
Terug naar Omega. Dat was het einde. Deze jeugdsoos die zijn naam ontleende aan het beroemde boek van Teilhard de Jardin over de bestemming van de evolutie, waar wij allen naar op weg zijn, was voortgekomen uit de ‘achttienjarigen-cursus’ van 1966, die meteen ook de laatste ‘achttienjarigen-cursus’ van de Martelaren van Gorkum is geweest. De jeugd liet zich voortaan niet meer kerstenen door de clerus, maar richtte zijn eigen jeugdsoos op. Er kwamen andere tijden, zo had Bob Dylan al voorspeld. In Vietnam werd met napalmbommen gegooid. The Beatles zongen All you need is love wereldwijd live op tv. The Summer of Love stond voor de deur en niet alleen in San Francisco. Op 2 juni 1967, tijdens een bezoek van de sjah van Perzië aan West-Berlijn, schoot Kriminalobermeister Karl-Heinz Kurras de student Benno Ohnesorg in het achterhoofd. Het zou de aanleiding worden voor het ontstaan van de Baader-Meinhof Groep in West-Duitsland. De bloemenkinderen hadden terreur gezaaid.
Er is nog een herinnering die mij terugvoert naar de Martelaren van Gorkum. Op 6 april 1969 heb ik met een paar vrienden – allen leden van de jeugdsoos Omega – de Martelaren van Gorkum bezet. Dat gebeurde bij de Paaswake. We waren met zijn vijven dacht ik: Hans Kraan, Herman Klink (die twee jaar geleden is overleden), Jan Roos, Jet Tocila (weet ik niet helemaal zeker) en ik. Na afloop van de Mis ben ik de preekstoel op geklommen. Ik heb iedereen toen uitgenodigd om naar de sacristie te komen, die door ons was bezet en waar gediscussieerd zou worden over de rol van de kerk in Zuid-Amerika. De koster draaide al snel het geluid weg. Ongeveer tien mensen kwamen naar de sacristie, waar we ongeveer een half uur gediscussieerd hebben. Toen vond de koster het welletjes en belde de politie. Deze heeft ons uit de kerk verwijderd. Maar we weigerden om zo maar weg te gaan en eisten een proces verbaal.
Zo kwam het, dat ik samen met Hans Kraan en Jan Roos nog eventjes heb vastgezeten op het politiebureau in de Linnaeusstraat. Na afloop hebben we nog bij mij thuis verder gediscussieerd. Die discussie heb ik op band opgenomen, maar ik heb hem al jaren al niet meer gehoord, want mijn oude bandrecorder is stuk. Het werd wel de eerste keer dat ik de krant haalde. De volgende dinsdag, 8 april 1969, meldde het dagblad De Tijd, dat drie ‘jongelui’, onder wie de 21-jarige H.J. M. een deel van de Paasnacht in de cel hadden doorgebracht. Ik heb de oorlog dan niet meegemaakt, maar dit heb ik dan toch beleefd. Veel meer ook niet. De Che Guevara van de Martelaren van Gorkum, that’s it. Babyboomers zoals ik hebben de neiging om zichzelf al gauw als de navel van de wereld te beschouwen. Een onbezonnen jeugd is de ideale voedingsbodem voor narcisme en nostalgie. Hoe dan ook, op Paasmorgen zijn we nog teruggegaan naar de kerk en hebben daar grote pamfletten op de kerkdeuren geplakt. Maar ook die hebben er niet lang gehangen.
De Tijd, 8 april 1969
Eigenlijk was deze bezetting van de Martelaren van Gorkum de eerste Nederlandse bezettingsactie in de jaren zestig. Drie weken later, op 27 april 1969, volgde de bezetting van de Katholieke Hogeschool van Tilburg, die gewoonlijk als het begin van de Nederlandse studentenrevolte wordt beschouwd. Daarna, in de nacht van 17 mei 1969, volgde de bezetting van het Maagdenhuis, waar ik ook samen met Hans Kraan bij betrokken raakte (zie: hier). De bezetting van de Martelaren van Gorkum heeft er in ieder geval toe geleid dat er enige weken later (ik dacht op 10 juni) in de kerk een discussie-avond werd gehouden over de problematiek van de Rooms-katholieke Kerk in Zuid-Amerika. Deze discussie stond onder leiding van Fons van Westerloo en werd voorbereid door de actievoerders in nauwe samenwerking met de parochieraad. Daarna was het met de opstandigheid gedaan. Er werden voortaan weer gewoon plaatjes gedraaid op Omega. De kelder werd in 1971 verbouwd. Omega week toen een tijdje uit naar de nabijgelegen Christus Koning kerk. In 1977 – 10 jaar na de oprichting – werd er nog een reünie gehouden in de kelder onder het koor van de kerk. Daarbij was ook kapelaan Tönis aanwezig die de bezetting nog had meegemaakt.
Op 2 mei 2008 brak er brand uit in de Martelaren van Gorkum. Vanuit de oude sacristie, waar mensen aan het werk waren, hoorde men vreemde geluiden in de kerk. Aanvankelijk werd nog geprobeerd om met een brandblusser de brand te blussen, maar het was onbegonnen werk. De Mariakapel achter in de kerk is uiteindelijk helemaal uitgebrand. De icoon van de Onze Lieve Vrouw van Altijd Durende Bijstand is volledig verwoest. Alleen de lijst is nog over. Toen de brand eenmaal was geblust, was de hele kerk – van de kap tot de vloer – met een dikke laag roet bedekt. Alle muren moesten worden schoongemaakt en alle glas-en-loodramen dienden te worden verwijderd. Na drie maanden dicht te zijn geweest werd de kerk uiteindelijk weer in gebruik genomen. Zo zie je maar weer: het vuur kruipt waar het niet gaan kan. Daar helpt geen lieve moeder aan, zelfs geen Moeder Maria. Maar toch, de kerk was door een Godswonder gespaard gebleven, zoals ook de klokken in de oorlog door de Duitsers niet werden geroofd. dankzij de standvastige houding van de toenmalige pastoor Zoetmulder, die bij hoog en bij laag had beweerd dat deze klokken aan God waren toegewijd.
Ook de Mariakapel is inmiddels weer in ere hersteld. Ik weet nog goed dat ik als 10 jarig jongetje in deze kapel een kaars heb gebrand, nadat ik op de radio het nieuws had gehoord dat het vliegtuig van het voetbalelftal van Manchester United in een sneeuwstorm bij München was neergestort. Acht beroemde voetballers kwamen daarbij om het leven, evenals drie officials en acht journalisten. Matt Busby, de coach van Manchester, en Bobby Charlton overleefden de ramp. In die tijd was het Mysterium fidei voor mij nog verbonden met de tragiek van de voetbalhistorie. Geloof, dood en liefde verschoven van positie met het verstrijken van de tijd. Voetbal en kunst hebben de rol van de religie stilaan overgenomen.
In 1974, het jaar waarin ik trouwde in de Martelaren van Gorkum, las ik een boek van Professor H.R. Rookmaaker (what’s in a name) Modern art and the death of a culture. In dit boek wijst Rookmaaker op de gnostische restanten die bewaard zijn gebleven in de mythe van de moderne kunstenaar als profeet. De kunstenaar is volgens hem een valse profeet, zoals ook de woorden van de profeten tegenwoordig geschreven staan ‘op de muren van de ondergrondse’, de ‘subway walls‘ in ‘the sounds of silence’. Elk hoofdstuk in dit boek werd voorafgegaan door een citaat van Paul Simon, dat was ontleend aan zijn solo-elpee The Paul Simon Songbook dat ik toevallig dat jaar tweedehands op de kop had getikt. Zo was er ook een hoofdstuk met als motto een paar woorden uit de song A church is burning:
A church is burning
The flames rise higher
Like hands that are praying
Aglow in the sky
Like hands that are praying
The fire is saying,
You can burn down my churches
But I shall be free
Wat al deze dingen met elkaar van doen hebben, weet ik niet. Misschien is hier sprake van een soort patafysische logica of een ‘bezield verband der dingen’. Of anders wel een ‘onderliggend netwerk van tijd en ruimte’ dat door de vrij associërende geest aan het licht wordt gebracht. Zijn er conglomeraties van kleine partikels in de geest die overeenkomen met synchrone of gelijkvormige gebeurtenissen in de werkelijkheid? Of is het allemaal slechts toeval? Lopend op de rand van het mysterie loop je vaak in cirkels rond en kom je uiteindelijk in je eigen voetsporen terecht. ‘Het leven’, zei Norbert Wiener, ‘is het deelnemen aan een continue stroom van invloeden vanuit de buitenwereld, waarin wij slechts een voorbijgaande fase zijn’.
Maar er is ook nog zoiets als het geheugen en dat zit raar in elkaar. Een onpeilbare ruimte is het, en geen mens is ooit tot op haar grond gekomen. Bij mij is het soms een behoorlijke warboel in die stroom van herinneringen die zich elke dag weer baan breekt in het heden. Wat Nietzsche zei is waar: ‘Het is een gave te vergeten.’ Hoe dan ook, in Manchester zijn ze de Busbybabes – ook na 61 jaar – nog altijd niet vergeten. Die zijn daar inmiddels uitgegroeid tot de ‘Martelaren van Manchester’. De klok in het stadion Old Trafford staat nog altijd stil op het tijdstip van de ramp: 4 minuten over 3 in de nacht van 6 februari 1958. Vliegtuigen storten neer, kerken vliegen in brand, rozen verwelken en schepen vergaan…. maar de liefde blijft eeuwig bestaan.