Mijmeren bij een standbeeld
Het standbeeld is een monument voor bijzondere mensen. Wie zich onderscheiden heeft voor de gemeenschap wordt letterlijk op een voetstuk geplaatst. Vorsten, veroveraars, vrijheidsstrijders, maar ook geleerden, uitvinders, staatsmannen en sporthelden staan voor eeuwig stil op een sokkel. Het standbeeld is van alle tijden, want van helden kunnen we leren. Een standbeeld geeft ook rust in de maalstroom van de tijd. In het park of op een plein staart de figuur in brons of steen voor eeuwig voor zich uit. ‘Zeven vissen in de vijver, zeven banken in het park, met het standbeeld van de schrijver en het meisje van mijn hart,’ schreef ooit een Vlaamse troubadour.
Sinds een jaar of tien geleden heeft Spinoza een standbeeld in Amsterdam. Het is een merkwaardig beeld. De kop doet denken aan een oud bankbiljet van duizend gulden en op de royale mantel zitten vogels en bloemen. Op het ellipsvormig podium is een wiskundige vorm in graniet geplaatst. Het is de isocaëder, een bol met twintig gelijke driehoeken. Op de zijkant van het podium staat de naam van de filosoof en het citaat ‘Het doel van de staat is de vrijheid’. Volgens de maker van het standbeeld, de kunstenaar Nicolas Dings, is de icosaëder hier ‘het symbool voor Spinoza’s denken: het universum als model, geslepen door de menselijke geest.’ De vogels zijn ‘allochtone parkieten die dankzij een verbazingwekkende assimilatie, steeds vaker te zien in de Amsterdamse bomen, terwijl de autochtone mus het moeilijk heeft.’
Als het waar is dat Spinoza ooit van het toneel is verdwenen, dan is hij nu terug van weggeweest. Bij een rondgang in de doolhof van het hedendaagse denken duikt zijn naam op in de meest uiteenlopende beschouwingen, ongeacht of de auteur zichzelf als de navel van de wereld ziet of er van uit gaat dat die navel niet bestaat. Zelfs een citaat uit de Ethica van Spinoza over het menselijk verlangen als motto voor een dorre filosofische verhandeling kan blijk geven van een fijne neus voor de tijdgeest.
Volgens Spinoza was God een onpersoonlijke macht die niet ingrijpt in de natuur. Sterker nog, in zekere zin is God de natuur. Spinoza plaatste de natura naturans als oergrond van de wordende en scheppende natuur zonder doel of eind, tegenover de natura naturata als de reeds geworden of gecreëerde natuur in de modificaties van wat we om ons heen zien als de veranderlijke dingen. Maar hoe verhouden die twee zich tegenover elkaar? Van de scholastiek tot de romantiek hebben filosofen geworsteld met dit probleem dat niet alleen de kern raakt van de werkelijkheid, maar ook de relatie tussen het subject en de wereld. In onze tijd van de techniek, die de wereld niet alleen ‘maakbaar’ maakt, maar ook het bewustzijn van de mens onomkeerbaar verandert, komt het denken van Spinoza in een ander licht te staan.
Je moet eerst het probleem helder kunnen verwoorden alvorens je het kunt oplossen. Op deze manier heeft Spinoza over het oplossen van problemen gedacht. Je moet eerst de spiegel poetsen, voor je erin kijkt. Het verstand laat de dingen niet altijd zien zoals ze zijn, maar vervormt de dingen. Het is vaak je eigen wijze van denken die de problemen veroorzaakt. Ik heb het nog eens opgezocht wat Spinoza hierover gezegd heeft. In zijn boek Verhandeling over de verbetering van het verstand (wie durft zo’n titel nog te bedenken?) formuleert Spinoza het als volgt: ‘Het menselijk verstand verhoudt zich als een ongelijke spiegel tot de stralen der dingen, het mengt zijn natuur in die der dingen en verdraait en bederft die’. Spinoza was de filosoof van het heldere denken, die zelfs ongrijpbare zaken als liefde en ethiek op geometrische wij wist te ontleden. Kom daar vandaag nog eens om. Er is grote behoefte aan een nieuwe Spinoza.
Vandaar dat ik dat standbeeld van Spinoza graag mag zien. ‘ik mag u graag zien’ zeggen de Vlamingen, En dan bedoelen ze” ‘Ik hou van jou.’ Dit standbeeld doet mij mijmeren. Standbeelden geven überhaupt aanleiding tot mijmeringen van allerlei aard. Wie was die mens toen hij nog leefde? Was hij werkelijk zo bijzonder dat hij in brons gegoten moest worden. Wat te doen als niemand hem of haar meer kent? Of erger nog, als de held geen held bleek te zijn?
In zijn chanson La statue laat Jacques Brel het standbeeld zelf aan het woord. De gestalte in brons vervloekt de kinderen die onderaan zijn voetstuk spelen. Hij wordt beklad met graffiti, maar kan er niets tegen doen. Deze held blijkt helemaal geen held te zijn geweest, maar deed alles wat God verboden had. ‘Ik zou willen dat de kinderen niet meer naar me keken,’ verzucht het beeld, maar het kan zich niet verroeren. Een standbeeld zit niet alleen vast in de tijd, maar ook in zijn eigen heldenstatus. Een standbeeld kan niet mijmeren. Ik wel… en ik doe het graag.