Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
Eind jaren negentig ben ik begonnen om mijn herinneringen aan de jaren zestig op papier te zetten. Wie de nadagen van het Rijke Roomse Leven nog heeft gekend, weet als geen ander wat nostalgie is. Het proces van radicale secularisering dat zich in de afgelopen decennia in Nederland heeft voltrokken heeft bij menigeen van mijn generatie een gevoel van leegte achtergelaten. Dat gevoel stak al kort na de jaren zestig de kop op.
‘In de kou’, zo noemden Michel van der Plas en Godfried Bomans hun zoektocht naar hun Roomse jeugd. Nostalgie alleen, daar koop je niks voor. Je moet er wat mee doen. Zo begon ik te schrijven over de straten van mijn jeugd. Ik ben geboren en getogen in de Watergraafsmeer, maar al mijn schooljaren bracht ik door in Amsterdam Zuid.
Oud Zuid, achter het Concertgebouw. Altijd als ik daar rondloop word ik vervallen door een tweeslachtig gevoel. Aan de ene kant, een schok van herkenning. Alles ziet er nog precies zo uit als vroeger. De huizen zitten goed in de verf. Er is niets gesloopt. Mensen hebben het hier goed. Oud Zuid is een van de meest welvarende buurten van Nederland. Ik voel me hier thuis en tegelijk ook niet.
Laatst liep ik daar achter een blonde vrouw van een jaar of vijf en dertig. Ze was al lopend mobiel aan het telefoneren. Een man fietste langs die ook telefoneerde, maar kennelijk met iemand anders. Ik kon het niet laten om te luisteren waar het gesprek overging, dat zich voor mij ontspon. Het ging over aandelen en beleggen. Er was geen dividend uitgekeerd door een bedrijf dat een nevenvestiging had op Curaçao. De blonde vrouw besloot haar aandelen maar weer in ander bedrijf te steken, want ze wilde meer zekerheid. ‘Schande al dat snelle geld’, hoorde ik haar nog roepen, toen ze de hoek om ging.
Opeens begreep ik dat dit een wereld was die volledig aan mij voorbij ging. Ik heb nooit verstand van geld gehad en dat wil ik niet hebben ook. Ik ben daar ook niet trots op of zo. Het is gewoon een structureel onvermogen. Ik mis de genen die kunnen rekenen. Er zijn mensen die altijd rekenen, zelfs als ze op straat lopen te telefoneren. Ik ben bang dat heel veel mensen die nu in Oud Zuid wonen heel goed kunnen rekenen. Ieder zijn ding, denk ik dan maar. Je kunt niet alles hebben in het leven. Ik heb mijn verleden en dat is me vaak al meer dan genoeg.
Van 1963 tot 1965 was het Ignatiuscollege ondergebracht in de voormalige Jacobusschool in de Banstraat in Oud Zuid. In de hoofdvestiging aan de Pieter de Hoochstraat was de verbouwing begonnen en dat zou ruim een jaar gaan duren. Het schoolgebouw bevond zich direct achter de Obrechtkerk en vanuit de lokalen aan de achterkant keek je daar ook op uit. Het zou een roerig jaar worden: 1964. Robert Jasper Grootveld hield zijn eerste happening bij het Lieverdje op het Spui. Amsterdam werd stilaan het magisch centrum van de wereld. Zelfs Jacques Brel zong erover, al was hij meer gecharmeerd van de Zeedijk dan van het Spui.
In de periode dat het Ignatiuscollege in de Banstraat was ondergebracht, zat ik deels in de vierde en grotendeels in de vijfde klas. De hormonen begonnen aardig op te spelen en een nieuwe tijd brak aan. De Beatles kwamen naar Nederland en de eerste jongen met een Beatles-kapsel meldde zich op school. Ik kan me nog goed herinneren dat hij – Van der Poel was zijn naam, meen ik – achtervolgd werd door een meute verontwaardigde ignatianen met een schaar in de aanslag.
Ook dat gebeurde in de Banstraat. Lang haar, dat kon toen nog niet. Zeker niet op zo’n keurige school als het Ignatiuscollege. Het was een rare tijd. Wat eenzaam ook, wat mij betreft. Tussen de middag dwaalde ik vaak door het Vondelpark. Op weg naar huis haalde ik mijn boeken in de Openbare Bibliotheek op het Roelof Hartplein.
Aan de overzijde van het Roelof Hartplein had je een mooi café. Tegenwoordig heet dat Café Wildschut, the place to be in Amsterdam Zuid, waar zelfs Willem Holleeder zijn zaakjes placht af te handelen. Op 21 januari 1974 sprong de schrijver Jan Arends uit zijn huis aan het Roelof Hartplein. Gerard Reve schrijft hierover in een brief van 14 januari 1974 aan Ernst-Jan Engels. In dezelfde brief schreef Reve over de dood van Nico Verhoeven die op 3 februari 1974 overleed. Maar dat alles is een ander verhaal.
Laatst was ik weer even op het Roelof Hartplein. De bibliotheek was er nog. Niets veranderd, zo te zien. Alleen het toilet was op slot. Er hing een briefje op de deur. De sleutel was bij de balie op te halen, maar tegelijk werd de gebruikers dringend gemaand de boel toch vooral netjes achter te laten. De week daarvoor was het weer een verschrikkelijke puinbak geweest, zo stond er letterlijk te lezen. Buiten reed een mevrouw weg op zo’n rare luxe bakfiets. Een stapeltje boeken lag op de plek waar anders haar kind zat.
Ik liep door naar de Beethovenstraat en wederom stond ik op de brug bij de Reijnier Vinkeleskade, waar ooit een jongetje zat vastgevroren met zijn tong aan de leuning. Ik keek om en zag de naam Fons Vitae, de ‘bron des levens’. De lucht was grijs en hoog boven mij hoorde ik meeuwen krijsen. O jee, zo dacht ik bij mijzelf. Daar is het weer. Een gevoel van melancholie nam stilaan bezit van mij. Oud Zuid. Alles is er nog. Maar er is ook iets voorgoed verdwenen, al zou ik bij God niet weten wat dat mag zijn.
Op 16 maart 1965 gebeurde er iets merkwaardigs in de Banstraat. Al een tijdje stond daar een een verhuiswagen van de Firma Wed. Sauer uit Diemen. Hij was buiten gebruik en was langzaam in verval geraakt. Elke dag werd hij een stukje meer gesloopt van de carrosserie. Er raakte een wiel los en op een gegeven moment probeerden een groepje schoolgenoten of je de wagen ook kon laten wankelen. Dat lukte wonderwel, zodat hij bijna kantelde.
Een verschrikte pater Mercx S.J. heeft toen erger kunnen voorkomen door kordaat in te grijpen. De schuldigen werden zwaar gestraft, maar in het eerstvolgende nummer van het schoolblad De Harpoen werd in de rubriek Kroniek Banstraat verslag gedaan van het gebeuren. Kort tevoren was ik toegetreden tot de redactie van De Harpoen, eerst als illustrator en weldra ook als redacteur. Van de spectaculaire verkrachting van ‘de oude weduwe’ tekende ik een cartoon.
Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
Schuin tegenover de school in de Banstraat was de boekhandel Atheneum. Daar kocht ik in juni 1965 het De mens in opstand van Albert Camus. Ik zag het daar in de etalage liggen en was meteen verliefd op het omslag. En vooral ook die prachtige foto van Camus op de achterflap. Ik heb het boek toen mee op vakantie genomen. Ik reisde dat jaar met mijn ouders zes weken lang door Frankrijk en Spanje. Op elke camping las ik een hoofdstuk.
Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
Nadat het Ignatiuscollege was vertrokken, heeft het schoolgebouw in de Banstraat er niet lang meer gestaan. In de Beeldbank van het Amsterdamse stadsarchief vond ik een foto van kort na de sloop, toen de achterkant van de Obrechtkerk heel even vanaf de straat zichtbaar is geweest.
Gisteren vond ik nog wat oude nummers van De Harpoen terug, onder meer het februarinummer van 1963. Dat was een zogeheten ‘Jeugd-Harpoen’ die geheel gevuld werd door leerlingen van de drie lagere klassen. Uitzondering was een artikel over de geschiedenis van het Ignatiuscollege, dat geschreven werd door een zekere Leo van der Vliet. Zelf tekende ik twee illustraties in de marge. Dat werd mijn debuut in deze illustere periodiek van het ooit roemruchte Ignatiuscollege.
Voor alle duidelijkheid, de ‘oude tram’, waarover op het eind van dit verhaal sprake is, slaat op het openbare urinoir op de cour van het Ignatiuscollege, dat deed denken aan een tram en dus ook die bijnaam had verworven. Het werd bij de verbouwing in 1963-’65 gesloopt. De hele school ging toen op de schop en we werden met zijn allen verbannen naar de Banstraat.