De nieuwe filosofie van de ondergang
Het christendom nam de notie van de ziel over maar keek anders naar de wereld dan de Oude Grieken. In de antieke filosofie lag er achter de materie van de natuur nog een ideeënwereld verscholen: door zich naar het beeld van de ideale mens te vormen maakte de mens zijn potentieel waar en nam aldus zijn natuurlijke, plaats in binnen de kosmische orde. “Naar hun aard streven alle dingen een bepaalde ontwikkeling na, en vallen zo binnen een groter geheel op hun plaats. Daarom is de kosmische orde in essentie goed.” Dit was in grote lijnen het denkraam van de Oudheid, maar met de komst van het christendom maakte filosofie zoals gezegd plaats voor theologie. Op de vraag “waarom heet het één goed en het ander kwaad?” was nu het antwoord: “Omdat God dat zo gewild heeft, en niet anders.” De zin van het leven lag nu niet meer ingebed binnen de kosmos, maar werd gelijkgesteld aan Gods wil. Als God het goede anders had gewild, was het goede anders geweest:. God stelde de regels voor de moraal en was zelf niet aan regels gebonden.
Aldus schrijft Sid Lukkassen in zijn boek Avondland en identiteit (2015), met een voorwoord van Thierry Baudet. Die twee kunnen elkaar goed vinden als het gaat om cultuurpessimisme en de visioenen van de ondergang. Bovenstaande woorden vormen een kenmerkende passage waarin Lukkassen fundamentele kritiek uit op het christendom. Het christendom zou het wezen van de moraal buiten de natuurlijke orde hebben geplaatst, omdat zij een scheiding aanbracht tussen een bovennatuurlijke God, die de morele regels stelt en de natuurlijke mens. Deze kritiek is niet nieuw. Er klinkt de stem in door van Nietzsche aan wie het denken van Lukkassen schatplichtig is. Maar ook Edward Gibbon heeft in zijn standaard erk The History of the Decline and Fall of the Roman Empire ( 1781) het christendom als een belangrijke oorzaak aangewezen van de val van het Romeinse Rijk.
In tijden van ondergang lijkt deze theorie nu weer de kop op te steken, met dien verstande dat het christelijk schuldgevoel nu door het cultuurmarxisme – de erfgenaam van marxisme en christendom -zou worden uitgedragen. Volgens Lukkassen is de Westerse beschaving diep in zichzelf gespleten, omdat zij zowel de erfenis van de Romeinse hardheid, veroveringsdrift en competitiedrang in zich draagt, als het christelijke morele dictaat van naastenliefde, schuldgevoel en nederigheid. Zelf schrijft hij: ‘Doordat de Westerse beschaving zowel geënt is op de Grieks-Romeinse cultuur als op de christelijke religie – die in vele opzichten tegenstrijdig zijn – kampt het Westen met wat als culturele schizofrenie kan worden omschreven.‘
De christelijke erfenis van de westerse beschaving zou volgens Lukkassen in problemen zijn gekomen in de tijd van de Verlichting, toen de wetenschap opbloeide met zijn strakke denken in termen van oorzaak en gevolg en zijn geneigdheid om alles te reduceren tot ‘deeltjes in beweging’. God werd zo een overbodige hypothese en daarom kwam de fundering van de moraal, die bij de de Grieken nog in mens en kosmos verankerd lag, op losse schroeven te staan. De christelijke waarden bleven echter als humane erfenis zonder fundering voortbestaan, maar nu als een vage cluster van goede bedoelingen bij het geatomiseerde en ontheemde individu.
Deze geruisloze overdracht van christelijke waarden is volgens Lukkassen ‘een belangrijke factor in de ondermijning van een collectief Avondlands zelfvertrouwen.’ Hij spreekt over een ‘christelijke narratio’ dat onbewust het doen en laten van de Westerse mens bepaalt, waardoor de mannelijkheid stilaan verdwijnt en de Westerse mens steeds meer ‘gefeminiseerd’ wordt. Kortom, we worden te soft. Bij het minste of geringste ontstaat het gevoel van verongelijktheid, en – ik vul even in – van het quasi-vrome slachtofferschap van Silvana Simons. Letterlijk schrijft Lukkassen: ’Niet het bestendigen van de macht maar juist lijdzaamheid en nederigheid werden tot deugd verheven.’ Het is alsof je Nietzsche hoort aan de vooravond van zijn waanzin.
Maar is dit wel de stem van Nietzsche? Vanwaar die aanval op het christendom? Was het niet juist het christendom dat felle kritiek leverde op een decadent geworden Romeinse beschaving die met zijn hang naar brood en spelen, bloederige gladiatorengevechten en uitwassen van mysteriegodsdiensten de ondergang tegemoet ging? Bovendien lijkt mij het onderscheid dat Lukkassen maakt tussen de Griekse beschaving met zijn natuurlijke moraal en rationaliteit en het christendom met zijn irrationaliteit in de bovennatuur verankerde moraal wat al te simplistisch.
Op lange termijn bezien was met de verschijning van het christendom een tweeslachtig idee ontstaan over de verhouding tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Het katholicisme had de God vermenselijkt met zijn incarnatiebegrip en triniteitsleer. Er was een zijnscontinuüm geschapen tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de wereld van het ‘hier en nu’ en de transcendentie van de tijdloze eeuwigheid. Anderzijds kon door de christelijke analogie van God en mens, van het bovennatuurlijke en het natuurlijke, uiteindelijk de goddeloze wereld van de wetenschap juist in het hart van het christendom ontstaan. Zonder de scholastiek van de Middeleeuwen, de Reformatie en de Contrareformatie zou de Verlichting ondenkbaar zijn geweest.
Ook de overgang tussen het Griekse denken en het christelijk denken is niet van de ene op de andere dag ontstaan. Voor Albert Camus, die decennialang veel heeft nagedacht om deze overgang te kunnen doorgronden, was juist deze periode met al zijn wonderlijke vermengingen en hybride theologische concepten beslissend voor het ontstaan van het Westerse wereldbeeld. Het ontstaan van het christendom was uitzonderlijk, een unicum. Camus verwoordde het als volgt:
‘Voorgoed losgemaakt van het Jodendom, infiltreerde het christendom het hellenisme door de deur die Oosterse religies voor haar open hielden. En op het altaar van ‘De onbekende God’, dat Paulus de Atheners voor ogen had gehouden, zouden nadien meerdere eeuwen van christelijk speculatief denken worden gewijd aan oprichten van het beeld van de Verlosser aan het kruis.’
Anders gezegd, het christendom is niet zomaar ontstaan. Het is een historisch proces geweest van krachten en tegenkrachten. De hellenistische periode was een zeer dynamische tijd die sterk vergelijkbaar is met de huidige tijd van globalisering. Ook toen was – evenals nu – alles in beweging. Grenzen vielen weg. Religies raakten op drift. Maar in plaats van zich op te sluiten in een gesloten bolwerk van Romeins imperialisme en identiteitsdenken, bood het christendom een moreel alternatief: barmhartigheid in plaats van bloedige offers en occulte waarzeggerij. Bovendien is het christendom mede ontstaan uit het syncretisme dat eigen was aan de hellenistische periode. Het DNA van het christendom is dan ook allesbehalve homogeen, eerder hybride van aard.
Dit tweeslachtige christendom was van oudsher geen eenduidige leer, eerder een vergaarbak van waardevolle bestanddelen van concurrerende sekten, zoals Mithrasdienst, Isisdienst en de Eleusische mysteriën, maar ook van het gnosticisme en het neoplatonisme die beide een belangrijke rol speelden bij het dichten van de kloof tussen het oorspronkelijke evangelische christendom en het rationele, Griekse denken.
Het christendom heeft de Griekse ratio kunnen verzachten met empathie en gevoel, en tegelijk zijn eigen redelijk absurde en ook mateloze geloofsleer (‘keer je vijand je andere wang toe’) – kunnen rationaliseren tot een doortimmerde metafysica. Dat gebeurde vooral door toedoen van Augustinus. ‘Ama et fac quid vis’, zei Augustinus. ‘Heb lief en doe wat je wilt.’ De mateloosheid van de liefde is de unieke kern van het christendom. ‘Je moet geloven, om te begrijpen,’ zo luidde het credo van Augustinus. Dat wil zeggen: je moet geloven in God die liefde is. Niet geloven dat God bestaat.
Om kort te gaan, het christendom heeft zich pas als een curieus theologisch systeem van de liefde kunnen formeren in een tijd dat de klassieke beschaving op zijn eind liep, het Romeinse Rijk ten onder ging en bij menigeen het idee ontstond dat caritas en barmhartigheid het meest probate tegenwicht vormden voor een samenleving die zijn sociale cohesie stilaan verloor. Het was de tijd van de opkomst van het ‘kerngezin’, maar Christus zelf had niet zoveel op met ‘het gezin als hoeksteen van de samenleving’
Daarover nam hij een blad voor de mond: ‘Die vader of moeder liefheeft boven mij is mij niet waardig en die zoon of dochter liefheeft boven mij is mij niet waardig’ (Matheus 10: 35-37).’ Ook van soft feminisme is bij Christus weinig te bespeuren getuige alleen al de volgende woorden: ‘Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ (Matteüs 10:34)
Christus was in maatschappelijk opzicht vooral een onruststoker en wat het gezin betreft een tweedrachtzaaier. Hij had meer weg van Marx, Bakoenin, Lenin of Trotzky, dan van een zoetsappige herder die zijn schapen telt, zoals hij in de christelijke traditie vaak is afgebeeld. In die zin liep de opkomst van het christendom parallel aan de verschijning van de radicale sociale bewegingen in de negentiende eeuw.
Vaak is gedacht dat de boodschap van Christus verminkt zou zijn geraakt door het idee van een hiernamaals, het Laatste Oordeel en alle daarmee samenhangende begrippen van straf en verdoemenis, waar hij zelf helemaal niets van moest hebben. Alles wat Christus had afgewezen, was alles wat uiteindelijk de naam ‘christelijk’ draagt. Zelf Nietzsche die het begrip ‘christelijke slavenmoraal’ heeft gemunt, heeft tegelijk ook beweerd dat de enige echte christen, die het christendom heeft voortgebracht, gestorven is aan het kruis. Het zouden volgens Nietzsche juist de christenen zelf zijn geweest die God hebben gedood: ‘De kerk is als de steen op het graf van de God-Mens, zij poogt hem daardoor te verhinderen te herrijzen.’
Dat soort subtiliteiten en nuances tref je in het betoog van Lukkassen niet aan. Hij denkt liever in stereotypen en vijandbeelden. Zwart-wit, want dan blijft alles kloppen. Het christendom wordt door Lukkassen bezien in een frame van cliché’s, alsof niet juist over dit onderwerp hele bibliotheken zijn vol geschreven niet alleen in de theologie maar ook in andere denkdisciplines. Maar voor Lukkassen is dat bullshit. God is dood en sindsdien is Nietzsche zijn profeet. Daarvoor hoef je Nietzsche zelf niet eens te lezen. Je kraamt gewoon na wat je meent dat hij ooit geschreven heeft.
De grootste vraag die Lukkassen oproept is de volgende: ‘Waarom dan niet terug naar het christendom?’ Het zou de remedie zijn voor veel kwalen en problemen die hij deels onterecht, maar grotendeels ook terecht signaleert.