Met de fiets op weg naar Broeksterwoude, gistermiddag 13.00 uur
Over de filosofie van de late oudheid, Stoïcijns en neoplatoons, hangt als een mist boven een stil en verlaten ven een sfeer van verzadigde diepzinnigheid. Er is een diffuus licht, waarvan de herkomst niet duidelijk wordt en waar geen beweging in zit. Is het avond of morgen? De wereld, als hij er nog is of als hij op komst is, lijkt geabsorbeerd in een droom die al zo oud is dat hij door niemand meer persoonlijk wordt gedroomd, een droom zonder subject, de filosofie in haar voltooide gedaante. De werkelijkheid die eenmaal de aanleiding geweest moet zijn tot deze droom, houdt zich ver, ondanks de woelingen van de geschiedenis met haar dagen en nachten. Haar hypostasen gaan geruisloos, als flar den van een ijle mist, in elkaar over in bewegingen van boven naar beneden en weer terug. Het wordt avond en morgen, maar er kraait geen haan en niemand telt de dagen.
De toeschouwer is alleen. Hij gaat de eeuwige stilte in, zonder voeten en zonder lichaam of met voeten en een lichaam die er evengoed niet konden zijn. Want alles is weggedacht en alleen het denken is nog over; het denkt alleen nog zichzelf en vindt nergens meer weerstand of inspiratie. Het heeft zich in zijn jeugd vergoddelijkt, maar het beleeft daaraan geen vreugde meer nu er niet langer concurrentie is van goden of van werkelijkheid. De laatste gast is uit de cirkel van zijn autonomie verdwenen, de weerbarstigheid van het zijnde is opgelost in mist.
De secularisatie waarmee de filosofie begon, betekende ook haar einde. Zij kan niet voorbij dit begin komen, omdat de secularisa tie het subject of het gehypostaseerde denken zelf tot laatste instantie maakt en vergoddelijkt. En goden, zegt Plato, filosoferen niet. Zij zijn verzadigd van weten; zij zijn de tijdgenoten van het begin en alleen zij kennen het ‘hoe’ van de wereld; zij zijn er de makers van en weten het ‘waarom’.
Uit: Cornelis Verhoeven, Voorbij het begin, de Griekse filosofie in haar spiegel (1984)