De seksualiteit van Christus
“The Sexuality of Christ” has changed the way we look at certain works of art. The “modern oblivion” of Steinberg’s subtitle was just that: centuries during which the central fact of Christ’s phallus in hundreds of Renaissance paintings was overlooked, denied, and, sometimes, bowdlerized. Steinberg adduces several examples of Christ’s genitalia being painted over or touched up to make them look like a mere blur. In one case, probably in the mid- to late nineteenth century, the Alinari brothers, famous for their photographic reproductions of paintings, blackened out the Christ child’s penis in their photograph of a fifteenth-century “Madonna and Child” by Giovanni Bellini. Such censorship, Steinberg believes, was meant as distraction from an uncomfortable theological premise: “A disturbing connection of godhead with sexuality.”
Aldus schreef Lee Siegel in zijn artikel Pope Francis and the naked Christ, dat een aantal jaren geleden verscheen in The New Yorker. Hoe zat het met de seksuele geaardheid van de Verlosser? In mijn blog Kijk, hij is homo! van 27 maart j.l. ging ik hier al eerder op in. Op zich ben ik minder geïnteresseerd in de seksuele geaardheid van Christus zelf, als wel in de historische onderdrukking van de seksualiteit door de Kerk. Maar toch. het is een probleem. Als God daadwerkelijk mens zou zijn geworden, dan moet hij bij tijd en wijle een erectie hebben gehad. Zonder erectie was de Zoon van God geen mens, hooguit een slap aftreksel daarvan.
Dat hij een erectie kon hebben kun je op heel wat schilderijen uit de Renaissance met eigen ogen constateren. Hoewel, die erecties zijn in later eeuwen met keurige doekjes weggemoffeld. Waarom is hier zo moeilijk over gedaan? What’s the problem? Daar gaan we het vandaag over hebben.
Seks en spiritualiteit zijn in de eerste eeuwen van het christendom onderling strijdige begrippen geworden, terwijl ze dat in oorsprong niet zijn geweest. Die onderdrukking van de seksualiteit valt niet alleen op het conto van de Kerk als instituut te schuiven. De oppositie van seks en spiritualiteit is in de gehele late oudheid terug te vinden. Dat is door Peter Brown in zijn voortreffelijke studie The body and society, Men, woman and sexual renunciation in early christian society (1988) overtuigend aangetoond. Het is een tragedie geweest dat deze balans zo is doorgeslagen en tot vandaag de dag voortduurt. De christelijke leer van de vervolmaking van het hart is ten koste gegaan van de verzaking van het lichaam. Hoe is de gedachte aan de eenvoud van het hart ooit kunnen ontstaan zonder het lichaam zelf daarbij te betrekken? Het hart zelf is nota bene de meest lichamelijke metafoor voor de menselijke liefde die denkbaar is.
Deze verblinding werpt nog altijd zijn schaduw over het hedendaagse katholicisme met zijn afkeer van homofilie, geboorteregeling en condooms. Alleen door de verzaking van het lichaam zou het hart volmaakt kunnen worden. Dat is een tragische misvatting die misschien wel eigen is aan elke religieuze impuls. Het is in ieder geval een misvatting die al in het Oude Testament is terug te vinden, zoals blijkt uit de – door Brown geciteerde – woorden van Ezechiël:
‘A new hart will I give you, and a new spirit will I put within you; and I will take out of your flesh the heart of stone’.
God moest niets van een erectie hebben, maar hoe zat het dan toen God mens werd? In 1983 baarde de kunsthistoricus Leo Steinberg internationaal opzien door zijn boek The sexuality of Christ and the modern oblivion. Het was hem opgevallen dat op veel schilderijen uit de Renaissance Christus wordt afgebeeld met een erectie. Maerten van Heemskerck bijvoorbeeld heeft meerdere Ecco Homo’s geschilderd, waarin Christus duidelijke een stijve heeft. In deze schilderijen werd de seksualiteit van Christus niet verbloemd, integendeel: de stijve werd openlijk getoond. Steinberg noemde dat het ‘ostential genitalium.’ Kunsthistorici waren daar tot dan toe geheel aan voorbij gegaan. Over zoiets schrijf je immers niet, het is te gênant voor woorden. Steinberg ging er vanuit dat deze zo overduidelijk weergegeven erectie van Christus niet te herleiden is tot een obsessie van de kunstenaar, maar zijn oorsprong had in de christelijke theologie. De erectie van Christus duidde erop dat de zoon van God ook echt mens geworden was, van top tot teen, inclusief die stijve pik.
De vraag waar feitelijk het om ging was de volgende: Was de mens geworden Christus ook bevrijd was van de erfzonde? Theologisch gezegd: Moest de penis van Christus op een schilderij worden afgebeeld in een pre-lapsarische of een post-lapsarische staat? Dat wil zeggen: vóór de zondeval of na de zondeval? Hiervoor is enige theologische toelichting nodig. Volgens Augustinus bestond voor Adam in het paradijs alleen ‘drift op bevel van de wil’. Adam kon dus zelf beslissen of hij een erectie zou krijgen of niet. Na de zondeval kwam de drift los van wil te staan. Daardoor ontstond de schaamte. Adam en Eva gingen sindsdien hun geslachtsdelen bedekken met een vijgenblad. Dat was voor de zondeval niet nodig geweest. Seks stond toen nog los van enig zondebesef.
Maar er was nog een vraag die hiermee annex was. Het is een bekend gegeven dat een mens die wordt opgehangen een erectie krijgt voordat hij zijn laatste adem uitblaast. Maar voor de christelijke geloofsleer is wie lijdt los van zonde. Ook al was Christus als mens belast met de erfzonde, door zijn intense lijden was hij juist van alle zonde bevrijd, want alleen zijn lijden was mateloos en onbegrensd. Het wel of niet afbeelden van de erectie van Christus was dus in feite een theologisch dilemma, waar in die tijd ook druk over gedelibereerd werd.
In onze seculiere tijd zijn dergelijke problemen bijna ondenkbaar geworden. Toch heeft deze problematiek ook een actuele dimensie. Als je ziet hoe de hedendaagse media zich verlustigen aan een terroristische aanslag, dan is er in tweeduizend jaar nog niet zo veel veranderd. Hoe je het ook wendt of keert. Het menselijk lijden is nog altijd een lust voor het oog, zeker in onze hedendaagse beeldcultuur. In haar boek Kijken naar de pijn van anderen (2003) maakt Susan Sontag onderscheidt tussen pijn en lijden in een seculiere en een religieuze cultuur. In de moderne tijd is het lijden van de mens verbonden geraakt met het toeval en het noodlot. Lijden is tegenwoordig annex met het tragische: een ongeluk, een terreuraanslag of een daad van geweld. Het overkomt je zonder dat je er iets aan kunt doen.
In het religieuze denken was het menselijk lijden verbonden met begrippen als verlossing, opoffering en extase. Pijn en lijden behoren van oorsprong tot een religieus register, maar het zijn ook antropologische en culturele fenomenen. Iedere tijd en cultuur heeft zijn eigen pijn. De christelijke lijdensmystiek is voor ons grotendeels onbegrijpelijk geworden, maar met het verdwijnen van de christelijke lijdensideologie heeft de cultivering van de pijnervaring zich verlegd naar andere sectoren van de cultuur, zoals sport, fitness en lifestyle. Het afscheid van de pijn door toedoen van de medische wetenschap gaat gepaard met een opleving van de zelfopgelegde pijn in de lichaamscultuur, maar ook in fenomenen als tatoeage, piercing en de vaak pijnvolle varianten van cosmetische chirurgie. En niet te vergeten de fascinatie voor pijn en geweld in film, tv, computergames en andere vormen van beeldcultuur.
Maar de representatie van het lijden van Christus blijft nog altijd de ultieme verbeelding van pijn en lijden. Protestanten hebben nooit veel opgehad met kruisbeelden, waarin Christus halfnaakt hangt te creperen met een bloedende steekwond in zijn zij. Terwijl juist de kunst van de Contrareformatie het theatrale effect van de kruisigingscène tot extreme hoogtepunten heeft gevoerd. In feite kun je geen filmisch beeld tonen over Golgotha zonder bewust of onbewust te citeren uit een beeldentrommel van tweeduizend jaar schilderkunst die iedereen in zijn hoofd heeft zitten.
Mels Gibsons film The Passion of the Christ, die in 2004 veel opzien baarde, is in feite een filmische verwerking van de schilderkunst van de Barok, waarin het lijden van Christus voor het eerst als een spektakelstuk in beeld werd gebracht. Vandaag de dag is het lijden van Christus in feite niet meer te verbeelden op een authentieke of geloofwaardige wijze, en zeker niet in een spektakelfilm. De religieuze lading van het script wordt ongemerkt door het spektakel zelf tot iets heel anders getransformeerd. We leven tegenwoordig letterlijk in een ‘spektakelmaatschappij’, een door media beheerste wereld, waarin de narcotische werking van de massamedia op zichzelf een religieuze dimensie heeft gekregen.
In de tijd van de Barok heeft het christendom vlamgevat in een seksuele fantasmagorie van geweld, lijden pijn, genot en martelaarschap. Dat seksuele vuur heeft zich nu over de hele cultuur verspreid. De seksualiteit van Christus heeft zich opgelost in de alom heersende obsessie voor de verbeelding van het geweld, die eigen is aan deze tijd van spektakel en terreur. ‘Wij zijn in de media en de media zijn in ons.” Dat zei de Spaanse mediasocioloog Manuel Castells. Zo is het ook met de erectie van de lijdende Christus. Die erectie zit in ons en wij zijn in Hem. Per dolerem ad veritatem. Door pijn tot waarheid. Dat is het hoogste genot. Door Hem. Met Hem. En in Hem. Het woord is vlees geworden en is in ons allen klaar gekomen.
Jos Heitmann
14 april 2019 op 07:06
Uit de maagd geboren moet je zonder erfzonde geweest zijn, wat met erfzonde kan je ook niet verlossen.
Nard Loonen
14 april 2019 op 10:57
Je terloopse vermelding van de erectie bij gehangenen is zeer de moeite waard. Die kan wijzen op de natuurlijke drang tot voortplanting teneinde de soort in stand te houden. Zoals een bloem geurt om nieuwe bloemen te vermogelijken – maar het leidt tot zijn eigen ondergang. Ook in het dierenrijk zien we deze opoffering en zelfdestructie. De persistente drang om klaar te komen is zodoende te koppelen aan de cyclus van sterven om voort te leven. Zoals het huidige bombardement van reclame ons lekker maakt om tot consumptie over te gaan, zo hebben we het genot ingeschapen gekregen om maar vooral veel klaar te komen. Het kiezen voor alleen het genot, maar niet de consequentie van voortplanting, wordt door de Kerk weggezet als zelfbevlekking, en daarmee legitimeert de geloofsleer ook de afwijzing van homoseksualiteit. Zo bezien geeft het geen pas Christus weg te zetten als homo (de flauwe woordspeling van het Latijnse woord ‘homo’ ten spijt), want als we de berichten geloven, wilde hij juist wèl voortleven, en als hij al een ultieme doodserectie had, was dat onbewust en natuurlijk.
Dat door de eeuwen heen schilders en beeldhouwers, maar ook de Kerk zelve, moeite hadden het natuurlijke en het erotische van een en ander van elkaar te scheiden blijkt wel uit de vele afgebroken penissen van naakte beelden en/of het realiseren van mannelijk naakt met juist veel te kleine piemeltjes (maatje pink, “let maar niet op mij’), of door toevalling voorbijwaaiende lapjes voor het kruis af te beelden als doekjes voor het bloeden, waardoor het alleen maar geiler wordt. Bij uitstek tonen de Sebastiaanafbeeldingen van Perugino dat in optima forma. Zij verdienen wat mij betreft het predikaat ‘pornografisch’. Daar is niks mis mee, maar het miskent de (vermeende) bedoeling van Christus om zich aan het kruis te laten nagelen, piemelnaakt zeker, want dat was de gebruikelijke vernedering bij bestraffing, maar tevens met zeer wel mogelijk een erectie als ultieme wens. De opstanding uit de dood avant la lettre dus; een onontkoombaar levensteken. Letterlijk en figuurlijk uitstekend. Zo uniek was Christus nou ook weer niet…