Deze pentekening van de Notre-Dame in Parijs tekende ik in april 1965 voor het schoolblad De Harpoen van het St. Ignatiuscollege. Dat nummer was geheel gewijd aan een reis naar Parijs, waarvan verslag werd gedaan door leerlingen van klas IV A en IVB. Ik zat toen een klas hoger, in VB, en was net toegetreden tot de redactie van De Harpoen die onder leiding stond van Pim Merlijn, en waarin verder ook nog Gerard Dirks, Wytse Rodenburg, John Smal en Piet Tullenaar zitting hadden. Onlangs werd ik benaderd door een oud-ignatiaan, die destijds in klas IVB zat en bij mij in de buurt woonde. Hij was op zoek naar artikelen van hem uit De Harpoen en zo heb ik hem in ieder geval aan een artikeltje over Parijs kunnen helpen. Parijs was in die dagen de stad waar het verlangen van menig jongeling, als wij toen waren, naar uitging.
Dat Parijs van het juveniele verlangen bestaat niet meer. Behorend tot een generatie, die op de top van de naoorlogse geboortegolf in de jaren zestig de middelbare scholen overspoelde, ben ik wellicht een der laatste Mohikanen die nog geen pretpakket mocht kiezen, en dus Frans heeft moeten leren. Het was de tijd van Rosa, Rosa, Rosae. Van Brel, Brassens en Ferré. De coryfeeën van het Franse chanson, die in die jaren de toppunt van hun roem beleefden, hebben hun poëzie gegrift in het geheugen van menig middelbaar scholier, voor wie deze teksten hun geheimen langzaam prijsgaven als gedecodeerde hiëroglyfen van een verre hoogstaande en benijdenswaardige cultuur. Het Franse chanson hoorde bij zwarte coltruien, Gitanes en Gauloises, in flessen gestoken druipkaarsen op schoolfeestjes, het eerste boek van Sartre of Camus, de terrassen van Saint Germain des Prés, een blik vol van iets – waar wij vandaag de dag niet eens een woord voor hebben – spleen of Weltschmerz.
Zo wierp de brandende Notre Dame mij van de week weer terug in het verleden dat steeds verder verdwijnt in de tijd. Dagen, weken maanden, jaren vliegen als een schaduw heen…. De tijd neemt zijn tijd. .