Ajax-Liverpool: de mist van de mythe

Gisteravond opende zich een prachtig vergezicht: Ajax speelt de finale van de Cnampions League tegen Liverpool. Vanavond nog even van Tottenham winnen natuurlijk. Maar dan is het een feit. Ajax-Liverpool. Wie had dat kunnen dromen! Maar heb ik dat niet al eens eerder beleefd? Een wedstrijd als in droom. Alsof je hem nooit gezien hebt, nooit hebt kunnen zien, alleen maar hebt kunnen  raden, gissen, vermoeden…. De mist van de mythe hangt rond deze wedstrijd. De mist van de droom….

Op 7 december a.s. is het 53 jaar geleden dat Ajax met 5-1 van Liverpool won. Die beroemde wedstrijd in het Olympisch Stadion in Amsterdam heb ik helaas niet gezien. Niemand heeft hem gezien, want hij werd in dichte mist gespeeld. Zelfs op tv was hij niet te zien. Iedereen kent deze wedstrijd alleen van horen zeggen. En met name uit de woorden van commentator Herman Kuiphof en vooral zijn bijna waanzinnge lach na het vijfde doelpunt van Ajax.  Je kunt me midden in de nacht wakker maken om het Ajax-elftal van destijds op te dreunen: Suurbier, Pronk, Van Duivenbode, Soetekouw, Muller, Bals, Swart, Cruyff, Nunninga, Groot en Keizer.

Ze deden allemaal mee. Op één na: Piet Keizer. Hij schitterde dia avond door afwezigheid. Dat is misschien ook wel de bekroning van de mythe. De mist in het kwadraat. De afwezigheid van de meest charismatische speler, want dat was Keizer in die tijd. Cruyff was een dartel en grillig talent, dat nog alle kanten op kon en nog een hele wereld voor zich had. Maar Keizer was een keizer. Een veldheer ook, met een soevereine houding en speelstijl.

De invaller voor Keizer was Cees de Wolf. Hij scoorde het eerste doelpunt in de tweede minuut van de wedstrijd. Dat zijn de magische krachten in de sport. Zoals gezegd, ik was er die avond niet bij, daar in het Olympisch stadion, maar ik kan me het hele gebeuren nog goed herinneren, natuurlijk ook omdat de beelden in de afgelopen decennia talloze keren zijn herhaald. Ik weet nog de euforische stemming die ik na afloop had. Je voelde het momentum. Hier was iets bijzonders gebeurd, iets onomkeerbaars. Het Nederlandse Totaalvoetbal was geboren. De jaren zestig waren nu helemaal ingedaald, zelfs op het voetbalveld.

In zijn boek Het land van Oranje, Kunst, kracht en kwetsbaarheid van het Nederlandse voetbal (2001) beweert de Engelse sportjournalist David Winner, dat de culturele revolutie van de jaren zestig voor een belangrijk deel te danken is aan een nieuwe mentaliteit van Nederlandse voetballers – en vooral van Ajacieden. De utra-agressieve voetbalstijl, waarbij spelers voortdurend van positie wisselden en van alle kanten aanvallen uitvoerden, werd door Ajax uitgevonden in de late jaren zestig. Deze strategie werd in de mist geboren. Misschien niet eens door een geniaal inzicht van de trainer, maar door toevallige weersomstandigheden. Het is het vlinder-effect van Lorentz, waardoor een kleine oorzaak soms grote gevolgen kan hebben. David Winner vergelijkt het gebruik van de ruimte binnen het Nederlandse Totaalvoetbal met onze uitgestrekte polders maar vooral ook met de revolutionaire  ontwikkelingen in architectuur, kunst en desin die zich in de jaren zestig juist in Nederland aandienden. Letterlijk schrijft hij:

‘Terwijl het Totaalvoetbal zich in de jaren zestig begon te ontwikke
len tijdens de revolutie van Rinus Michels bij Ajax, kwamen Neder
landse ontwerpers en architecten met hun eigen Totale ideeën. In 1963 
begon Wim Crouwel, de nestor van de Nederlandse ontwerpers, met 
zijn Total Design-studio. Rond diezelfde tijd kwamen de meest ge 
vierde en originele Nederlandse architecten, de zogeheten structuralisten, in opstand tegen de saaie voorschriften van het functionalisme en 
het modernisme; zij brachten rondborstige maar efficiënte, flexibele, 
esthetisch speelse gebouwen die voorbijgingen aan rigide hiërarchieën. 
’Alle systemen zouden met elkaar verwant moeten worden, op zo’n 
manier dat hun gezamenlijke uitwerking en interactie gezien kan wor
den als één complex systeem,’ zei de vooraanstaande structuralist Aldo 
van Eyck. Hij had het daarbij over moderne steden, maar vreemd ge
noeg klonk het alsof hij de basis legde voor het voetbalsysteem van 
Ajax. Herman Hertzberger, de laatste nog levende grote structuralist, zegt over de behoefte aan flexibele gebouwen: ‘Iedere vorm moet geïnterpreteerd worden in de zin dat hij in staat moet zijn om verschillende rollen te spelen. En die vormen kunnen alleen verschillende rollen spelen als de verschillende betekenissen vastliggen in het wezen van de vorm.’

Kunst, architectuur en voetbal hebben meer met elkaar van doen dan vaak wordt gedacht. Het zijn uitingen van de spelende mens die beantwoorden aan dezelfde onderliggende wetmatigheden. Cultuur is overal. Het zit tussen de oren en manifesteert zich in de tijd. Ons autonome cultuurbegrip heeft zijn langste tijd gehad. Voetbal heeft de toekomst. De grote creatieve vernieuwingen van de eenentwintigste eeuw zullen te zien zijn in stadions, en niet in musea, concertzalen of schouwburgen. We gaan het tijdperk tegemoet waarin het oorlogvoeren tot een ludieke vorm van kunst wordt verheven. In de mist van de mythe houdt een utopisch visioen zich schuil. We gaan het beleven. Ajax herovert Europa!