Juni 1978. Ik kon weer lachen. Vier maanden lang zat ik in een diepe depressie. Ik dacht: dit wordt nooit wat hier in Friesland. Vanaf januari zat ik thuis in een buitenwijk van Leeuwarden: Aldlân Oost. Ik voelde mij in een fuik beland. Vluchten kon niet meer. Voor eeuwig gevangen in een uithoek van het land. Een winter waar geen eind aan kwam. Dood wilde ik. Dit was het dan. Uiteindelijk aan de trilafon. Langzaam kwam er weer wat leven van binnen. Op een goeie dag in april hoorde ik Kate Bush op de radio. Een schok van herkening. Ik was Heathcliff! Ik had Wuthering heights van Emily Brontë gelezen toen ik achttien was, omdat Camus erover geschreven had. Camus zag Heathcliff als een rebel, wiens gedrag gestuurd werd door de waanzin, niet omwille van een gevoel van onderdrukking, maar door een intense liefde waarin hij zich misleid voelde. Hij stelde zijn liefde boven God en vroeg de hel om verenigd te worden met zijn geliefde. Alles waar Camus over schreef wilde ik lezen destijds. Nu begreep ik pas wie Heathcliff werkelijk was en wat hij gevoeld had. Hoe zijn leven in brand stond. ‘Oooh it gets down, poor Heathcliff…‘ ik klom omhoog uit een diepe spelonk in mijzelf. De profundis. Daarna leek de wereld weer als nieuw. Tenminste voor een tijdje. Kate Bush kon heel hoog zingen. Zo hoog had ik eigenlijk nog nooit iemand horen zingen. Diep bedroefd en hemelhoog juichend…