Muiterij op het seminarie

Slide1

Grootseminarie van Rijsenburg (afgebroken in 1984)

De trouwe lezers van dit weblog zullen in deze komkommertijd zo af en toe teksten tegenkomen die ik jaren geleden al eens eerder publiceerde. Omdat ik mij eventjes met andere dingen bezighoud, is dit een onvermijdelijke noodgreep. De meeste van deze teksten heb ik overigens wel bewerkt of geactualiseerd. Onderstaand verhaal verscheen voor het eerst in 2010.

*

Het grootseminarie van Rijsenburg gold ooit als een van de bolwerken van het katholicisme in Nederland. Rijsenburg is een voormalig dorp dat in de jaren zestig nog deel uitmaakte van de gemeente Driebergen-Rijsenburg in de provincie Utrecht. Het seminarie werd in 1853 gebouwd, als een eerste manifestatie van het Rijke Roomse Leven dat direct na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in de eeuw daarna tot bloei zou komen. Dat Rijke Roomse Leven heeft tot midden jaren zestig geduurd.

Daarna was het ook snel afgelopen met dit grootseminarie. Het werd in 1968 gesloten en het gebouw is inmiddels gesloopt om plaats te maken voor een appartementencomplex. Belangrijke katholieken hadden in dit seminarie hun voetstappen liggen zoals bijvoorbeeld Schaepman, die er eerst student en later docent was, maar ook Alphons Ariëns en kardinaal De Jong. De geschiedenis en vooral het roemloze einde van dit seminarie is exemplarisch voor de teloorgang van het katholicisme in Nederland.

Dat proces voltrok zich overigens niet zonder slag of stoot. In 1961 vond in dit seminarie een ware opstand plaats onder de priesterstudenten. Deze zogeheten ‘Rijsenburgse revolutie’ is mede de oorzaak van geweest dat het hele stelsel van seminaries in Nederland binnen enkele jaren werd opgeheven. In 1963 waren er nog 32 zogeheten filosofica en theologica met 1929 studenten en 383 professoren. Dat is welgeteld één professor voor vijf studenten. In 1967 werd het hele stelsel van groot-seminaries samengevoegd in vijf katholieke hogescholen.

Het seminarie-karakter verdween en daarmee was ook een einde gekomen aan het seminarie als ’totalitair instituut’ – ‘total institution–  in de zin die de socioloog Erving Goffman hier aan gegeven heeft. Dat wil zeggen: een instituut dat is afgesloten van de gewone wereld en waar slapen, werken en vermaken onder een dak geschiedt. Alle grenzen die deze levenssferen gewoonlijk scheiden zijn in een totalitair instituut weggevaagd. Evenals kloosters en internaten zijn dit soort gesloten bolwerken op levensbeschouwelijke basis niet zelden broeinesten van seksueel misbruik. Dat waren ze zeker in de nadagen van het Rijke Roomse Leven.

Onlangs las ik het boek Brave rebellen, herinneringen aan de eerste studentenopstand in Nederland (1999) van Jan ter Laak. Het gaat over de revolutie van Rijsenburg, de kortstondige opstand, die zich daar voltrok in de tweede week van november 1961. Het is een half-vergeten hoofdstuk in geschiedenis van de jaren zestig. In de meeste boeken over deze periode – en ik heb er de laatste tijd heel wat gelezen- komt deze merkwaardige gebeurtenis niet voor.

Gevolg van de deze muiterij onder de priesterstudenten was dat de President van het seminarie J. Geerdink zich door kardinaal Alfrink uit zijn functie moest laten ontheffen. Geerdink, die in de oorlog nog assistent van kardinaal De Jong was geweest, was in feite ongeschikt voor zijn functie. Hij was destijds door Alfrink zelf benoemd, als compensatie voor het feit dat hij gepasseerd was bij de opvolging van kardinaal de Jong als aartsbisschop van Utrecht.

‘De studentenopstand op Rijsenburg in 1961 was een teken 
van een cultuuromslag op het punt van gezag en gehoor
zeldzaamheid. Een omslag die in 1968 op diverse plekken in de 
wereld zichtbaar zou worden en waarbij studenten aan 
universiteiten een hoofdrol speelden,’ zo stelt de kerkhistoricus Jan Roes in zijn voorwoord van het boek van Jan ter Laak. ‘De invloed van de katholieke revolutie op 
de Nederlandse geschiedenis is nog te weinig onderzocht om daar nu reeds algemene uitspraken over te kunnen maar op enkele terreinen tekenen zich onmiskenbaar veranderingen af. Spectaculair zijn de gevolgen van de katholieke revolutie onder meer zichtbaar op de terreinen van seksuele moraal en ontzuiling.’

Met die laatste stelling ben ik het volledig eens. De rol, die de katholieken in de culturele revolutie van de jaren zestig hebben gespeeld, wordt nog altijd onderschat. De revolutie van Rijsenburg was een eerste symptoom van grote maatschappelijke onrust. De vlam zou later ook in heel Nederland in pan slaan, maar het waren de katholieken die het vuur opstookten. Tilburg en Nijmegen waren niet voor niets in 1968 brandhaarden van het studentenprotest, dat pas in 1969 met de bezetting van het Maagdenhuis volledig doorbrak. Jan ter Laak verwoordt het in zijn boek als volgt:

‘Verschillende oud-stu
denten van Rijsenburg hadden in 1968, toen zij hoorden 
van bezettingen door studenten van universiteitsgebouwen 
en van het gedwongen terugtreden van rectoren, een déjà 
vu. In retrospectief gingen zij spreken over de ‘Rijsenburgse 
revolutie’. Sommigen noemden het zelfs de eerste studen
tenrevolutie in Nederland. Maar was het ook een revolutie? 
Zeker niet in de zin dat er een duidelijk doel of strategie 
bestond, laat staan een revolutionaire voorhoede. Het was 
een·uiting van een oprechte verontwaardiging over een 
onrechtvaardige collectieve straf. Het intrekken van een 
verlofperiode is een harde maatregel in een totale institutie. 
De rel was een teken dat de periode van autoritaire gezags
uitoefening van de rooms-katholieke kerk in de samenle
ving, maar ook op een seminarie, ten einde liep. Kardinaal Alfrink heeft dit teken van de tijd toen niet verstaan.’

De auteur van het boek Brave rebellen, Jan ter Laak, heeft  werd in 1968 secretaris van het twee jaar eerder opgerichte Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). Hij was van huis uit theoloog en priester. Zijn opvolger, Mient Jan Faber, die politiek bedrevener was dan hij, zou het IKV grote bekendheid geven vooral door zijn optreden tijdens de acties tegen de plaatsing van  langeafstandsraketten in het begin van de jaren tachtig. Jan ter Laak werd later omroeppastor bij het KRO-Omroeppastoraat en algemeen secretaris van de katholieke vredesbeweging Pax Christi.

Hij was een exponent van de jaren zestig en zeventig, de tijd van actiegroepen, studentenprotesten en andere maatschappijkritische bewegingen, geleid door de in die tijd – met name vanuit de sociale wetenschappen – opkomende nieuwe secundaire elites die steeds kritischer werden ten opzichte van het oude bestel. Kritische katholieken liepen daarbij voorop. Zij hadden al sinds de jaren vijftig een pioniersrol gespeeld in een proces van emancipatie en geestelijke bevrijding. In de jaren zestig en zeventig verbrede deze beweging zich in een golf van maatschappijkritiek en pacifisme.

Jan ter Laak overleed in 2009 op zeventigjarige leeftijd. Ik heb hem zelf een keer ontmoet. Dat was een wonderlijke gebeurtenis die zich afspeelde in juni 1979. Hij had zijn kantoor destijds in Amersfoort, precies tegenover het bureau van het NOGC (Het Nationaal Overleg Gewestelijke Cultuur). De stafmedewerkers voor beeldende kunst, die werkzaam waren bij de provinciale culturele raden, kwamen daar een paar keer bij jaar bijeen voor een landelijk overleg.

Tijdens die vergadering had ik het op een gegeven moment wel gezien. Ik zei: ‘Heren, ik stap op.’ Ik schoof mijn papieren bij elkaar, stopte ze in de tas, stond op en liep plompverloren de kamer uit. Voor het weggaan zag ik een lege bloemenvaas bij de ingang van de vergaderzaal staan. Met een theatraal gebaar heb ik daar mijn vulpen in laten vallen. ‘Ping!’, ik hoor nog het geluid. Het was doodstil en ik liet de vergadering in verbijstering achter.

Aan de overkant ben ik toen het kantoor van Jan ter Laak binnengestapt. Hij zat gewoon achter zijn bureau en ik ging zitten. Daarna ontspon zich een indringend gesprek dat ongeveer een uur heeft geduurd en dat verscheidene malen werd onderbroken door binnenkomende telefoontjes. We hebben het gehad over allerlei zaken, over het katholicisme en de vredesbeweging, maar ook over persoonlijke dingen.

Na het weggaan ben ik nog even langs gelopen op het NOGC. De vergadering was net afgelopen. Men toonde zich uiterst bezorgd over mij. Voelde ik me wel goed? Moest iemand mij niet even naar huis brengen? Ik sloeg elk aanbod in die richting af, en ben toen samen met Henk Laarakkers, mijn toenmalige collega uit Overijssel, met de trein richting het noorden gereden. Hij stapte uit in Zwolle. Ik reed door naar Leeuwarden. Jan ter Laak heeft daarna nog wel eens gebeld, maar het contact tussen ons is nadien al snel verwaterd.

Achteraf heb me wel eens afgevraagd wat me destijds heeft bezield om zomaar – out of the blue –  bij Jan ter Laak binnen te lopen en contact met hem te zoeken. Van enige homo-erotische spanning tussen ons was geen sprake, zeker niet van mijn kant. Ik was vooral gefascineerd door de wijze waarop hij zijn katholicisme wist te vertalen in hedendaags maatschappelijk engagement. Feit is dat ik destijds mijn geestelijke balans allengs begon te verliezen en binnen een paar weken tijd akelig dicht de toestand van een psychose naderde. Het katholicisme zit bij mij diep in de genen en een zekere fascinatie voor alles wat er in de jaren zestig in katholiek Nederland is gebeurd, is mij nog altijd eigen.

Na onze kortstondige ontmoeting heb ik de activiteiten van Jan ter Laak nog op afstand gevolgd. Zo was het een schok voor mij om te vernemen dat hij in 1996 zijn functie moest neerleggen, nadat er klachten waren ingediend over ‘ongewenste contacten’ in zijn tijd als omroep-pastor. Jan ter Laak verdween plotseling van het toneel. Hij is toen naar Amerika vertrokken om daar een therapie te volgen voor priesters die geen raad weten met hun homoseksualiteit. In een interview in 2001 blikte hij zelf terug op deze affaire:

“Dat was om heel andere redenen, een tijdbom in mijn leven uit 1982/83, die in 1996, dat ik wel mijn rampjaar noem, plotseling ontplofte.” Hij wil weinig kwijt over deze affaire, het zou gaan om een seksueel getinte relatie in de context van zijn pastorale werk, ook niet over de vraag waarom die tijdbom juist op dat moment ontplofte. “Ik heb mezelf voorgenomen daarover niet te speculeren, niet te kijken of het mensen misschien goed uitkwam. Bovendien houd ik niet van complotdenken. En ik zou er gek van worden als ik de rest van mijn leven …, dat moeten anderen maar doen. Het is geen issue waar ik me in verdiep, wat dat betreft heeft therapie me goed geholpen.”

Hoe dan ook, Jan ter Laak was het zoveelste slachtoffer van een geloofssysteem dat eeuwenlang grote problemen heeft gehad met de seksualiteit in het algemeen en de homoseksualiteit in het bijzonder. Anderzijds heeft juist de strijd voor geestelijke bevrijding, die uit deze onderdrukking is voortgekomen, en waar Nederlandse katholieken een voortrekkersrol in speelden, een veel bredere impact gehad, dan achteraf door menigeen wordt onderkend.