Far West in Amsterdam

( Foto: Het geheugen van Nederland)

Het is eind jaren vijftig. Aan de rand van Amsterdam worden de Westelijke Tuinsteden gebouwd. Op een strook opgespoten land voetballen een paar  jongens.  Op de achtergrond zie je nog de oude bebouwing.  Op het zand zullen weldra moderne flats verschijnen. Kale woonblokken, steeds maar weer hetzelfde. Sommige achter elkaar, maar gaandeweg met meer variatie, afwisselend hoog en laag in een soort stempel-patronen rond binnenhoven met veel groen.  Een gedeelte van het landelijke Osdorp verdwijnt zo onder het zand voor de nieuwe woningbouw. Het resterende gebied wordt langzamerhand een soort rafelrand van de stad. Het dorp Osdorp verliest zijn naam aan de nieuwe tuinstad. Ter onderscheiding wordt het buurtschap voortaan Oud-Osdorp genoemd. De nieuwe wijken worden gegroepeerd rond een reusachtig meer, waarvoor men al voor de oorlog was begonnen met graven: de Sloterplas, de grootste waterplas van Amsterdam.

In die tijd – ik zat op de lagere school – verhuisde een klasgenootje van mij naar Slotervaart. Zijn ouders begonnen daar een apotheek. Woensdagmiddag voetbalden we vaak op het opgespoten land achter zijn huis. Op deze foto zou ik dus zelf kunnen staan. De jongen links lijkt wel wat op mijn vriendje van toen. De foto is genomen door Dolf Kruger en staat afgedrukt in het boek Amsterdam 1950-1959, 20 fotografen (1985). De beelden roepen bij mij veel herinneringen op. Een foto is een fossiel van de tijd. Een hele wereld zit erin versteend, maar komt ook zo weer tot leven. Na afloop van het voetballen was ik ruim een uur onderweg om weer thuis te komen in de Watergraafsmeer. ‘Nieuw-West’, want zo noemden we de westelijke tuinsteden, was het far west uit mijn jeugd. Als je er niet wezen moest, dan ging je er ook niet naar toe. Het was een ongenaakbaar gebied in wording, het toonbeeld van de wederopbouw, kaal en stenig met een oneindige ruimte tot aan de horizon.

Ook Gerard Reve had eind jaren zestig korte tijd een flat in de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. Hij kreeg die woning toegewezen, toen zijn oude huisje aan de Rozendwarststraat nummer 9, waar ook de schrijfster Aya Zikken woonde, plotseling instortte. Van het gemeentelijke woningbedrijf kreeg Reve toen een flat toegewezen in Osdorp. Het adres was Dubbelmondehof 2-II. ‘We wonen 12 kilometer van het centrum, vlak bij Halfweg en tram -17- doet er ruim een uur over,’ schreef hij 0p 27 oktober 1966 aan Wim Grossouw. Het was een kale flat met uitzicht op andere kale flats. Reve begon meteen alle ramen met kranten te beplakken zodat hij niet verstoord kon worden door dit troosteloze uitzicht. Ook in zijn woning in Weert later probeerde hij zich op deze wijze van de buitenwereld af te sluiten. Daar schilderde hij het raam van zijn kamer wit zodat hij zich volledig kon concentreren op het schrijven. Overigens heeft zijn verblijf aan de Dubbelmondehof niet lang geduurd. Een paar jaar later – in januari 1969 – kon hij door een woningruil een kleine woning overnemen aan de Plantage Kerklaan, schuin tegenover de ingang van Artis. Daar speelde zich onder meer de geschiedenis af die te lezen is in De Taal der Liefde.

Een paar jaar geleden moest ik in Oud- Sloten zijn. Dat ligt aan zuidwestelijke rand van Amsterdam, helemaal tegen Badhoevedorp aan, het begin van de Haarlemmermeerpolder. Sloten is een heel oud dorpje. Rembrandt heeft nog schetsjes getekend waarop het kerkje is te zien. Er zijn trouwens nog altijd twee kerkjes in het dorp, een katholieke en een protestantse. In de jaren vijftig lag Sloten nog helemaal op zichzelf. De oprukkende bebouwing van de Westelijke Tuinsteden had de dorpskern nog lang niet bereikt. Soms kwam ik er doorheen, als we met RKAVIC moesten voetballen tegen Sint-Pancratius in Badhoevedop. Dat was een heel eind fietsen, maar je zag nog eens wat. Ook het katholieke kerkje van Sloten, zo ontdekte ik nu,  is gewijd aan de heilige Pancratius.

Ik kwam nu naar  Sloten met tramlijn 2. Die had je toen nog niet, tenminste niet met dit traject. Lijn 2 rijdt tegenwoordig in één keer door vanaf het Centraal Station, dwars door Amsterdam. Deze lijn werd begin jaren negentig verlengd over een nieuwe trambaan die toen nog door een zandvlakte leidde. Eigenlijk is dit de mooiste tramlijn van Amsterdam. In drie kwartier tijd zie je de bebouwing langzaam veranderen: eerst de grachtengordel, dan Oud-Zuid met zijn prachtige huizen aan de Willemsparkweg en de Koninginneweg, zo kom je op het Hoofddorpplein en daarna beginnen de Zuidelijke Tuinsteden. Ik keek mijn ogen uit. Wat is het hier veranderd. De bomen zijn tot in de hemel gegroeid, maar ook allerlei grote kantoorgebouwen verrezen tussen de huizenblokken. Het Ziekenhuis Slotervaart lijkt en gigantische fabriek. Het verkeer raast over de rondweg, waar de tram onderdoor rijdt. Ik herkende  de kale huizenblokken van weleer, maar ze hebben ongenaakbare karakter allang verloren. De moderne leegte van deze wijken heeft plaatsgemaakt voor een doorleefd stadsbeeld. Te doorleefd naar mijn smaak. Ik zou hier in ieder geval nooit willen wonen.

De tram stopte in een stille buurt met vrije nieuwe en luxe bebouwing. Het is de woonwijk Nieuw-Sloten die begin jaren negentig is aangelegd tegen de rand van het oude dorp Sloten. Deze wijk had het Olympisch dorp moeten worden. De wijk Nieuw-Sloten was oorspronkelijk bedoeld voor de Olympische Spelen in Amsterdam die nooit zijn doorgegaan. Gelukkig maar, dacht ik. Oud-Sloten is een dromerig dorpje, waar de tijd lijkt stil te staan. Alleen de winkels zijn verdwenen. Begin jaren zestig was hier nog alles net zoals voor de oorlog. Sloten was een dorp alle andere dorpen in Nederland. Maar God verdween ook uit Sloten. De kerkjes staan er nog wel, maar de oorspronkelijke bewoners zijn voor een groot deel verdwenen. Midden in de dorpskern staat een bijzonder bouwsel: de banpaal uit 1794. Hij staat precies op de oude stadsgrens van Amsterdam, maar is tegenwoordig bijna helemaal ingebouwd tussen de huizen. Deze banpaal gaf tot 1795 de  grens van het rechtsgebied van de stad. Mensen die verbannen waren uit Amsterdam mochten niet voorbij deze paal komen. Ik stond erbij en ik keek ernaar. ‘Jongen, waarom ben je toch uit Mokum weggegaan,’ zo dacht ik even bij mezelf.