Keer op keer

Vannacht kroop ze bij mij in de gordijnen,
klom hogerop, stond bovenop de roede.
Ze bleef daar staan en wat ik al vermoedde
gebeurde ook. Ze sprong om te verdwijnen.…

Maar nee, ze zweefde door de kamer heen en weer,
vastgeklonken aan de lamp als was ’t een trapeze.
Zowaar als ik dit schrijf, het mocht een wonder wezen.
Nog eens, nog eens! Wat heet, ze deed het keer op keer.