De waan van de dag heeft als bijzondere eigenschap dat zij na verloop van tijd steeds duidelijker als een waan herkenbaar wordt. Neem nou Ad Melkert, die politicus die ooit in het harnas ten onder ging tijdens een debat op tv met Pim Fortuyn. Het is zeventien jaar geleden alweer, maar iedereen weet het nog. Tenminste, dat neem ik aan. Melkert zat in die tijd op zijn zachtst gezegd ‘niet lekker in zijn vel’. Fortuyn daarentegen had een ontwapenende lichaamstaal. Hij straalde en wilde dat weten ook. Dat dramatisch verlopen debat vond plaats op 6 maart 2002 op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen, waar Fortuyn in Rotterdam de PvdA een vernietigende slag had toegebracht. Een week later, op 14 maart 2002, werd Ad Melkert geïnterviewd door Harmke Pijpers in haar tv-programma ’10 lastige vragen’. De volgende dag schreef Paul Brill in zijn TV-rubriek in de Volkskrant het volgende:
‘Tekenend was de lauwe sfeer tijdens het interview met Melkert in 10 lastige vragen. Het programma is strikt gebonden aan dertien minuten en doorgaans raakt de interviewer in tijdnood. Maar ditmaal was Harmke Pijpers een halve minuut te vroeg klaar. Ze weet dat aan haar verkeerde timing, maar het had ook te maken met de geharnaste ordentelijkheid van haar gast. Zoiets zal met Fortuyn niet snel gebeuren. Hij verscheen gisteravond op alle drie de publieke netten. Zijn interviewers hadden zich goed voorbereid en met name Paul Witteman wist hem in B&W soms de pin op de neus te zetten. Toch zal hij er met tevredenheid op terugkijken. Want het waren zijn ideeën die de discussie beheersten. Vooralsnog doen de andere lijsttrekkers hem dat zelden na.’
Ik las dit stukje met bijzondere belangstelling. Die dag moest ik een toneeltekst schrijven naar aanleiding van een krantenbericht. De tekst zou die zelfde avond nog worden opgevoerd in theater De Bres in Leeuwarden. Dit gebeuren maakte deel uit van het project ‘De waan van de dag’. De acteurs Bruun Kuyt en Erna Sassen lazen die avond mijn tekst en ze deden dat met verve. John te Loo en Ruurd Walinga hadden op dezelfde wijze ook een eenakter geschreven. De volgende dag schreef Sietse de Vries in de LC een welwillende recensie.
‘Huub Mous liet zich inspireren door een tv-recensie in de Volkskrant. Hij is het als kunsthistoricus gewend verder te kijken dan de waan van de dag en dus trakteerde hij het publiek behalve op nieuws op de theorieën van de Duitse psycholoog Wilhelm Reich, bracht hij een uitspraak van minister Fons van der Stee van twintig jaar geleden in herinnering en maakte hij grapjes over PvdA-bolwerk De Bres waar tegenwoordig niet meer wordt gedebatteerd maar waar stukjes worden opgevoerd. Het was in deze sketsch dat Bruun Kuijt als enige keer los kwam van de tekst en te keer ging als een calvinistische preektijger die hel en verdoemenis over zijn gehoor uitstort.’
De recensent besloot met de voorspelling dat geen van de auteurs zijn stukje zou opnemen in zijn verzameld werk. Dat heb ik tot nog toe ook niet gedaan. Mijn verzameld werk moet nog verschijnen. Mijn biografie ook trouwens. Alles op zijn tijd, ik heb geen haast. Toch leek het me aardig vandaag mijn tekst van destijds nog eens uit mijn archief tevoorschijn te toveren. Toneel uit de ouwe doos zogezegd. Bovendien werd ik hieraan herinnerd toen ik gistermiddag, bij de presentatie van zijn fraaie boekje over nieuwe architectuur in Leeuwarden, Dave Wendt hoorde beweren dat Leeuwarden in de afgelopen 25 jaar sterk veranderd is. ‘Leeuwarden heeft lef!’, zo stelde hij. Hij zei duidelijk ‘lef’ en geen ‘love’.
Lef? Hoezo, dacht ik. ‘Love’ zul je bedoelen! De culturele hoofdstad is voorbij en Leeuwarden is weer zoals vanouds ‘een gaskamer van verveling’, zoals W.F. Hermans dat ooit zo fraai formuleerde. Niet over Leeuwarden weliswaar, maar over het Nederland van de jaren vijftig. Maar wat is het verschil? Leeuwarden is de dood in de pot. Ik heb hier vandaag de dag zelfs geen vijanden meer. Het moet niet erger worden. Straks maak ik hier nog eens amok en ga ik op het Zaailand met een kalasjnikov in het wilde weg om me heen schieten. Let op mijn woorden, ik sta niet voor mezelf in.
Maar ter zake. Ik zal mij niet laten gaan en terugkeren naar het verleden. Daar voel ik me immers thuis. In dat onuitputtelijk geheugen van mij, waar elke dag weer beelden uit tevoorschijn schieten. Het zijn diep verzonken herinneringen die worstelen om omhoog te komen, zoals een drenkeling die gered wil worden. Die toneeldialoog van mij uit het jaar 2002 geeft een aardig beeld van de laatste dagen van Fortuyn, toen heel Nederland in de ban van zijn charisma verkeerde. Het was wat je noemt ‘de waan van de dag’. Ik las in die dagen het boek De emotionele pest over het werk van Wilhelm Reich en zag behoorlijk wat overeenkomsten tussen zijn theorieën en de opvallende verschillen tussen Melkert en Fortuyn. Het was een botsing van twee planeten. Twee typen mens die onverenigbaar waren. Achteraf bezien trad veel van de toenmalige waan van de dag in mijn toneeltekst aan het licht. De dialoog tussen een man (A) en een vrouw (B) verliep als volgt:
A: “Maar dit keer was Harmke Pijpers een halve minuut te vroeg klaar”.
B: Pardon?
A: Dat staat hier, lees maar. De tv-recensie in de Volkskrant: “Harmke Pijpers was een halve minuut te vroeg klaar!”
B: Waarmee dan?
A: Met Ad Melkert!
B: Heb ik wat gemist?
A: Weet ik veel, ik heb het ook niet gezien. Meestal schijnt ze in tijdnood te komen. Maar gisteravond was ze zomaar klaar.
B: Hoe kwam dat dan?
A: Door de geharnaste ordentelijkheid van haar gast!
B: De geharnaste ordentelijkheid van Melkert soms? Wat moet ik me daar in godsnaam bij voorstellen?
A: Snap je dat dan niet? Geharnaste ordentelijkheid leidt tot de vroeg klaarkomen. Dat is wat hier staat. Ik heb het ook altijd al gedacht. Die Melkert kwelt zichzelf met zijn ingehouden gepantserde taal. Zijn woorden zijn gedrenkt in het vitriool van de angst. Lustangst, noemde Wilhelm Reich dat niet zo?
B: Wie zeg je?
A: Wilhelm Reich. Die dolgedraaide geleerde die in de jaren vijftig rare apparaten bouwde. Een cel bijvoorbeeld om Amerikaanse societydames van hun lustangst te bevrijden. Of een machine om regen op te wekken. Hij dacht dat wij allemaal bevangen waren door een kosmische energie van lust. Die energie giert door je lijf. Je moet haar vrijelijk laten stromen anders ga je ten onder aan de emotionele pest. Kom daar maar eens op in deze week van het boek die in het teken staat van de liefde. Wat een thema trouwens, liefde.
B: Alsof we daarop zitten te wachten!
A: Zeg dat. Overal lopen de riolen over omdat één racistische relnicht de sleutel van de putdeksels heeft gevonden. En wij moeten met zijn alles zo nodig boeken gaan lezen over rozengeur en maneschijn. Wat we nodig hebben is lef, geen gezemel over de liefde. Die Reich, die had het helemaal door. Het geblokkeerde orgasme is niet alleen de broedplaats van het fascisme, maar voor alles wat goed fout kan gaan in de samenleving.
B: Maar heeft dat nou met Melkert te maken?
A: Geharnaste ordentelijkheid, te vroeg klaar komen. Zie je dat dan niet? De theorie klopt. Melkert heeft een probleem. Hij heeft last van geblokkeerde orgasmes. Dat ligt er toch duimendik bovenop! Waar is zijn bevrijdende explosie van woede? De giftige steek van het spontane venijn. Waar is zijn vuist op tafel, die met een rotklap neerkomt en niet met een soft plofje waarvan de echo achteloos wegsterft. Kijk maar eens goed naar dat castrerende lachje in zijn mondhoek. Wanneer laat die man zich nou eens echt gáán, zonder voortdurend de indruk te wekken dat hij met zijn gladgestreken mombakkes elk weekend in de katrollen hangt. Wilhelm Reich zou er wel raad mij weten. Die zou zo ’n patiënt meteen op zijn nek springen. Om dat pantser van verzuurde ordentelijkheid te breken zou hij hem een rotschop verkopen. Wat heet, een kopstoot tussen zijn schouderbladen. De emotionele pest. Dat is het! Dit land gaat nog eens kapot aan de emotionele pest. We hebben geen antwoord meer op de rattenvangers.
B: Ho, ho, ho … waar hebben we het over? Harmke Pijpers kwam gewoon wat te vroeg klaar met haar tien lastige vragen aan Ad Melkert. Dat programma is strikt gebonden aan dertien minuten en doorgaans raakt de interviewer in tijdnood. Ze weet dat zelf ook aan haar verkeerde timing. Punt uit. Maar die Paul Brill, die een leuk stukje moet schrijven voor de krant, komt natuurlijk weer met die geharnaste ordentelijkheid van de lijsttrekker op de proppen. Die Melkert kan gewoon geen goed meer doen. Is ie een keer kort en bondig, is het weer niet goed.
A: Kort en bondig? Wat nou kort en bondig? Dat bedoel ik nou! Politici moeten weer breedsprakig durven worden. Ze moeten de oren van je kop lullen. Zich laten gaan in klinkklare orakeltaal. In redevoeringen, waar geen eind aan komt, het volk verleiden en overtuigen. Waarom die angst voor het woekerende woord. Het is een schande als je op tv te vroeg klaar komt, terwijl je spreektijd nog niet voorbij is. Het is als een dominee die al voor het einde van de preek de kerk uitgaat. Dat is allemaal angst voor het klaarkomen. Als politicus moetje de kijkers in vervoering kunnen brengen. Een permanent orgasme, dat is wat de zwevende kiezer wil!
B: Maar wat dan? Melkert als Fidel Castro het Malieveld? Je denkt toch niet dat iemand in dit kouwe, calvinistische kikkerlandje daarop zit te wachten. Wij hebben het niet zo op begaafde sprekers met brede gebaren. Onze dominees kregen altijd te horen op zondag hun handen onder de kansel te houden
A: … en door de week boven de dekens!
B: We hebben de orale cultuur van Andries Knevel, het gesmoorde woord van hel in verdoemenis dat in onze genen is neergeslagen.
A: Dat is het hem juist. Wij hebben niks met volksmenners. Maar dat wil niet zeggen dat we ongevoelig zijn voor de lust van het woord. Onze rattenvangers zijn geen dolgedraaide jezuïeten of mislukte kunstschilders. Het zijn gesjeesde professoren. Dat is nog veel gevaarlijker. Zij hebben de kwinkslag als wapen, en niet de overslaande stem. Hun seksuele geaardheid hoeven zij niet te verbloemen, laat staan te sublimeren. Nee, ze koketteren er juist mee. Het is de tijd van de ironische transparantie. De herontdekking van het retorisch talent met de dubbele bodem. De goochelaar die zijn eigen trukendoos voortdurend tentoonspreidt en tegelijk de rol van hofnar speelt wiens woord hilarisch en onweerstaanbaar is.
B: Melkert moet dus op cursus. Zoiets als een toneelschool voor politici met retorische lustangst. Ik ben bang dat het daar niet beter van wordt.
A: Niks cursus. Tweederangs cabaretiers hebben we al genoeg. Neem nou dit hier, waar we hier staan. De Bres. Vroeger een rood bolwerk. Het meest gevreesde discussiehol van het noorden. Geen politicus was hier veilig. Landelijke kopstukken werden hier gefileerd en uitgemolken. Maar geen haan die daar nog naar kraait. Tegenwoordig laten zij hier stukjes opvoeren, melige teksten geschreven door nepschrijvers. Het echte cabaret is allang zo dood als een pier. We hebben geen satire meer en ook geen rode discussieholen. Lenny Bruce wordt nagespeeld op het toneel, terwijl de rattenvangers staan te trappelen om het politieke podium te betreden.
B: Misschien moet Melkert wel in therapie!
A: Ach hou toch op! Iedereen bemoeit zich met zijn ‘performance’. Alsof hij een bokser is die al na de eerste ronde groggy in te touwen hangt. Met een platgeslagen neus, die drie tanden uit zijn bek. “Melkert moet durven verliezen”, lees ik hier in dezelfde tv recensie. Dat ‘heeft Marcel van Dam zich gisteravond bij Rottenberg laten ontvallen.
B: Het zal je maar gezegd worden als je snakt naar de magische spons die je weer voor eventjes op kan lappen, terwijl je tegenstander als Mohamed Ali in de ring staat te trappelen van ongeduld, met de fatale knock out al op zijn netvlies.
A: Hier moet je lezen, wat die Van Dam nog meer zei, die Judas.
B: Nou?
A: “Wat een PvdA politicus nu nodig heeft is nederigheid!”
B: Wat? Zeg het nog eens
A: “Wat een PvdA politicus nu nodig heeft is nederigheid!”
B: Dat is de taal van Knevel! Of nee .. , waar heb ik dat meer gehoord?
A: Niks Knevel, het is de gotspe van de eeuw. Wat verbeeldt die opgeblazen rooie patser zich wel. Als ombudsman ooit een limonadefabriek op de fles helpen door een schoolvoorbeeld van volksmisleiding, bij de bezuinigingen van Bestek ’91 roepen dat dit onomkeerbaar tot een volksopstand zal leiden, vervolgens twintig jaar lang de achterkant van het gelijk in je kontzak hebben, en je eigen politieke correctheid van de daken schreeuwen als kampioen van de linkse zedenprekers, en dan, god beter het, opeens de nederigheid gaan preken als de rattenvangers echt in aantocht zijn!
A: Ik heb het! Van der Stee!
A: Wat van der Stee?
B: Wat de politiek nodig heeft is love!
A: Hou toch eens op met die Boekenweek. Ik word ziek van die melige toespelingen op de liefde. Freek de Jonge in een hemelbed op het boekenbal, terwijl de rattenvanger in Rotterdam al aan de poort staat te rammelen. Dat is wat je noemt de teloorgang van het woord als wapen. Waar is het verbale venijn op heden? De gepantserde lach. Niks nederigheid. Don Quijottes wil ik zien. Lenny Bruce die uit zijn rol valt en het toneel afstapt. Strijdlustige narren. Geharnaste clowns. Kolderieke ridders die in maliënkolders ten strijde trekken om de die hilarische hofnar met giftige woorden de strot af te snijden.
B: Love, dat was het woord. Heel Nederland dacht dat hij ‘love’ zei. Ik zie het weer voor me. Beginjaren tachtig wilde van der Stee miljarden extra bezuinigen in de collectieve uitgaven. Een wat deed ie? Hij beklom de kansel en gooide het hoge woord eruit. “Wat de politiek nodig heeft is love”. Maar hij zei helemaal geen ‘love’. Koot en Bie hebben de band later nog tientallen keren teruggedraaid. Hij zei ‘lef, met een hete aardappel in bek. “Wat de politiek nodig heeft is lef!” Maar niemand had het door.
A: . Ja, ja, zo was het. ” …. Hoewel, ik dacht dat het omgekeerd was. Hij zei ‘lef. Maar Koot en Bie dachten dat hij ‘love’ zei.
B: Nietes
A: Welles. “Wat de politiek nodig heeft is lef’. Dat zei die. Ik hoor het hem nog zeggen.
B: Hij zei ‘love”!
A: Lef!
B: Love!
A: Lef!
B: Love!
A: Lef!
B: Love!
A: Lef!
B: Weet jij eigenlijk wel wat die Van Dam precies zei?
A: Ach wat. Die man is helemaal nooit klaar kunnen komen.