‘… nu dat ze mijn lezingen over de poëzie hebben afgewerkt (een tiental belangstellenden; Brugmans las voor), heb ik ze nu aangeboden acht lezingen over een heel ander onderwerp te schrijven, n.l. de toekomst der religie. Zou je mij het boek van Ter Braak willen terugsturen, aangeteekend! Ik wou er n.l. iets in naslaan, in verband met het sociale aspect van het probleem. Het Christendom hoop ik genadiger te behandelen dan hij! Maar ik heb dan ook nooit ‘afscheid van domineesland’ hoeven te nemen!’
Aldus Simon Vestdijk in een brief van 15 september 1943 aan dominee August Henkels. Met Henkels m zat Vestdijk gevangen in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel en de brief handelt over de acht lezingen over ‘de toekomst der religie’ die Vestdijk voor de achtergebleven gijzelaars had geschreven. De brief staat afgedrukt in Schepelingen van De Blauwe Schuit (2003). August Henkels, met wie Vestdijk ook na de oorlog bevriend zou blijven, verzorgde uitgaven voor De Blauwe Schuit van Werkman.
Henkels was dominee in Uitwijk, Winschoten, Nijehaske-Haskerdijke met de pastorie aan Tweede Herenwal in Heerenveen. Verder was hij enige tijd directeur van het IKOR. Nadat hij in 1960 met emeritaat was gegaan schreef hij tot aan zijn dood in 1975 artikelen onder de naam ‘roosjes’ in de Friese Koerier en later de Leeuwarder Courant. Een selectie daaruit werd gebundeld en verscheen in 1977 onder de naam Rozenhof bij de Friese Pers Boekerij. Een van die ‘roosjes’ – Rumeiland – was gewijd aan Vestdijk. Daarin haalt Henkes ook herinneringen op aan Sint Michielgestel.
Van de acht lezingen die Vestdijk in 1943 voor zijn medegijzelaars schreef zouden er uiteindelijk maar twee ter plekke worden voorgelezen, want de dominees en professoren in het gijzelaarskamp ergerden zich bont en blauw aan de inhoud van Vestdijks betoog. Deze reactie liep vooruit op de grote commotie die zou ontstaan na het verschijnen van het boek De toekomst der religie in 1947.
Begin van het typoscript van Vestdijks De toekomst der religie (Letterkundig Museum)
Wie leest er tegenwoordig nog Vestdijk? Vrijwel niemand meer, vrees ik. Zijn werk verwijdert zich langzaam achter de horizon van een twintigste eeuw. Dat was een eeuw waar de mensheid niet trots op kan zijn, de eeuw van het modernisme, maar ook van de holocaust. Gisteren ben ik maar weer eens begonnen met het herlezen van dit spraakmakende boek De toekomst der religie. Wat mij betreft is dit het boek van de vorige eeuw. Zo stuitte ik op de volgende passage.
‘De mens mag hier op aarde religieus niet verder evolueren dan een zeker punt, – hij mag, om slechts iets te noemen, niet zelf God, of zelf de Eeuwige Mensch worden, – de vreselijke hoon, die men zich van zekere zijde op de hals haalt door deze mogelijkheid ook maar aan te roeren, bewijst genoegzaam hoe diep ingeworteld deze overtuiging is. Alles wat hij buiten die cirkel bereikt, is een genadegeschenk, – daarbinnen moet hij ”cultiver son jardin,” – om Voltaire aan te halen, die christelijker was dan hij zelf vermoedde, toen hij deze woorden neerschreef, -‘ in de hoop, dat de voorzienigheid voor de bemesting van het tuintje, de regenbuien en het goede tuinmansgereedschap zal zorgen. Natuurlijk is dit heel verstandig. Ik duidde het reeds eerder aan: de metafysisch projecterende mens is verstandig, verstandig en werkzaam en plichtsgetrouw; hij grijpt niet te hoog; hij houdt zich aan zijn eng omschreven taak hier op aarde.’
Vestdijk schreef De toekomst der religie als een pleidooi voor een waardig afscheid van het christendom, maar tegelijk wijst Vestdijk op de grote betekenis die het christendom heeft gehad. Deze religie behoedde de mens immers voor hoogmoed. Hij mag niet zelf de Eeuwige Mens worden, anders gezegd: De Übermensch waar Nietzsche voor pleitte, het goddeloze denken waar zelfs Ter Braak voor was gezwicht. Bovendien bieden de menselijke kennis en de mogelijkheden van de moderne techniek de verleiding om de natuur volledig te gaan beheersen. Het christendom met zijn vermaning tot nederigheid en naastenliefde weerhoudt de mens ook om zijn eigen vernietiging te bewerkstelligen.
Of die stelling ook toepasbaar is op de milieuparagraaf van de huidige christendemocratische partijen, laat ik hierbij graag in het midden. De roep om het christelijk rentmeesterschap wordt niet altijd gehoord door politici van christelijke huize. Maar los daarvan. Vestdijks woorden bevatten dus niet alleen en waardig afscheid, maar ook een pleidooi voor het christendom. Wonderlijk genoeg verwijst hij daarbij in één adem naar de woorden van Voltaire: ‘il faut cultiver notre jardin’. Dat is de ecologische oproep die deze verlichtingsdenker in de mond legde van Candide, de hoofdfiguur van zijn gelijknamige novelle.
Voltaire schreef zijn Candide na de aardbeving in Lissabon in 1755. Deze ramp was een grote schok voor het optimisme van het Verlichtingsdenken. Leibniz had beweerd dat deze wereld de beste van alle mogelijke werden zou zijn. God had het gewoon niet beter kunnen doen gezien de beperkingen die de natuurwetten hem nu eenmaal hadden opgelegd. Daarmee dacht hij op puur rationele wijze een rechtvaardiging te hebben gevonden voor het kwaad in de wereld. God kon gewoon niet beter, omdat de natuur hem dit niet toe liet. Daarmee werd op rationele wijze niet alleen een rechtvaardiging van God geleverd (als hij al bestaat), maar vooral ook van het kwaad (ook als God niet bestaat).
Dat existentiële probleem van het kwaad heeft Vestdijk bezig gehouden toen hij op zijn eigen wijze afscheid nam van het christendom. Hoe rechtvaardig je immers het kwaad als er geen God mer is? Of sterker nog, ook al zou er een God zijn, kan dat dan wel een goede God zijn?
Dat probleem is in essentie terug te vinden in het verhaal van Job in het Oude Testament. Hoe kan God almachtig zijn en tegelijk verantwoordelijk voor het kwaad in de wereld? Er zijn drie mogelijkheden, die niet tegelijk waar kunnen zijn. (1) God is almachtig en de oorzaak van alles wat er in de wereld gebeurt. (2) God is goed en rechtvaardig en zorgt ervoor dat het de goeden wèl gaat en de slechten gestraft worden. (3) Job is een goed mens, ongeacht of er straffende God is of niet.
Deze theodicee van de Bijbel werd in de tijd van de Verlichting dus verplaatst naar het domein van het verstand. Totdat Lissabon door een aardbeving van de aardbodem werd weggevaagd. Dat was een brug te ver. De theodicee van de Bijbel klopte niet meer, maar die van het rationalisme ook niet. Candide reisde de hele wereld rond en verbaasde zich over het klungelige karakter van Gods schepping, om over de daden van de mens maar te zwijgen. De mens dom, superdom, zo luidde zijn concluise. Uiteindelijk trok hij zich terug in zijn tuin. If faut cultiver notre jardin.
Je zou dus kunnen zeggen, dat deze zin een stoïcijnse levenshouding verraadt. Elke verklaring of rechtvaardiging van deze wereld stuit op een anomalie. Als er een God bestaat, dan is hij niet vrij te pleiten voor deze warboel. Het heeft dus geen zin om zo verder te denken. Candide laat zien dat de rechtvaardiging van God in het christendom sleets begint te raken. Dat is een historisch moment. Daarna is het er niet beter op geworden. Rampen en wereldoorlogen overspoelden de aarde en de vooruitgang van de techniek kon dat allemaal niet verhinderen. Integendeel, het werd nog erger. De Eerste Wereldoorlog bracht het fenomeen massavernietiging met het gifgas aan de Marne. Karl Barth probeerde er nog wat aan te doen door een ongenaakbare God te creëren die niet te vatten is voor de mens.
Daarna kwam de Tweede Wereldoorlog met zijn gaskamers en Holocaust. Wonderlijk genoeg heeft geen enkele theoloog zich daarna nog aan een nieuwe theodicee gewaagd. Het drama van de Holocaust gaf aanleiding tot een andere visie op de mens. Men nam zijn toevlucht tot de antropologie, de sociologie, de psychiatrie, het existentialisme om een het ondenkbare kwaad nog een plaats te geven voor het bevattingsvermogen. Ook de stoïcijnse levenshouding schoot erbij in. Na 1945 is er geen nieuwe Candide opgestaan. Er was niemand die riep: ‘il faut cultiver notre jardin.’ Dat doen we nog steeds niet, zelfs niet in tijden van stikstof-crisis. Boeren zijn heilig en de mensheid is dom. Superdom.
De vraag is hoe het zo gruwelijk mis kon gaan met de rechtvaardiging van het kwaad die het christendom predikte. De oudtestamentische rechtvaardiging van God, zoals die door Job op de mestvaalt werd ervaren, werd door de komst van Christus verzacht. Doordat Christus mens werd en aan het kruis stierf werd de schepping van God alsnog gerechtvaardigd. Als ‘God junior’ heeft Jezus zelf immers ook geleden, de dood in de ogen gezien en gejammerd dat de Vader hem verlaten had. Wonderlijk genoeg is deze theodicee binnen het christendom nadien steeds meer opgevat als een rechtvaardiging van de mens als zondaar. Christus was immers zowel God als mens en dus ook een zondaar. Door zijn kruisdood heeft hij de mens van zijn zonde – en vooral van zijn erfzonde – verlost.
Maar dit hele verhaal werd steeds minder geloofwaardig. De secularisering is in feite het proces van de ultieme menswording van Christus. Met het verlies van de goddelijke status van Christus raakte ook de christelijke theodicee in verval. Een menselijke Christus kan het kwaad van God niet meer rechtvaardigen, om over de mens als zondaar maar te zwijgen. Dan stort het hemels baldakijn langzaam in. De hemel kent geen rechtvaardiging meer. In de zijn boek De mens in opstand (1951) schreef ook Camus over over de rechtvaardiging van het kwaad binnen van het christendom. Camus beweert dan het volgende
‘Alleen het offer van een onschuldige God kon de eindeloze en universele foltering van onschuld rechtvaardigen. Alleen het meest verwerpelijke lijden door God kon de doodsstrijd van de mens lenigen. Als alles zonder uitzondering in de hemel en op aarde veroordeeld is tot pijn en lijden, dan is een vreemde vorm van geluk mogelijk.’
Maar juist dat geniale mechanisme werkte dus niet meer. God lijdt in Christus, maar het lijden van ‘de mens Christus’ rechtvaardigt niet God en zelfs niet de mens. En als de christelijke theodicee niet langer opgaat, dan kan de christelijke legitimering van de sociale orde evenmin nog langer gehandhaafd worden. Na de godsmoordenaars kwamen de koningsmoordenaars en daarna de terreur en predikers van de revolutie. De mens in opstand nam zijn eigen lot in handen om zijn verlossing hier op aarde te realiseren in een rechtvaardige samenleving die in het hier en nu gerealiseerd zou worden met alle rampzalige gevolgen van dien.
Wat die onderneming heeft opgeleverd is inmiddels immers genoegzaam bekend. De strafkampen in Siberië hebben meer slachtoffers geëist dan de gaskamers van de Holocaust. De drang tot zelfvernietiging kwam in ideologisch opzicht niet alleen van uiterst rechts, maar ook van uiterst links. Het afscheid van domnineesland had de bloemen van het kwaad in de wereld opnieuw doen opbloeien in een afschuwelijke pracht. Wat dan? Een totale weredverzaking? Terug naar de pilaarheiligen in de woestijn?
Maar zelfs Camus zag geen ruimte meer voor een stoïcijnse levenshouding die als erfenis van de klassiek oudheid nog voorhanden was. De enige uitweg van de mens was om zijn eigen tragisch lot te accepteren en tegen het onrecht te blijven strijden. Het rotsblok van Sisyphus is alles wat ons verder nog rest in dit tranendal. Il faut cultiver notre jardin werd in de woorden Camus: Il faut imaginer Sisyphe heureux. Dat waren de slotwoorden van Le Mythe de Sisyphe (1942) met een subtiele hint naar Votaire’s Candide.
Zoals Voltaire met zijn denkbeeldige wereld in het boek Candide de stelling van Leibniz heeft willen weerleggen dat Gods schepping de beste is van alle mogelijke werelden, zo kan de hoogmoed van de mens ook leiden tot de vernietiging van de wereld. Eén ramp met een kerncentrale laat zien hoe kwetsbaar Moeder Aarde is, als de mens denkt dat hij de natuur volledig naar zijn hand kan zetten. Mondiaal gezien is er een reeks van dreigingen die om aandacht vraagt: de milieucrisis, de klimaatveranderingen, de opwarming van de aarde, het opraken van natuurlijke hulpbronnen, de waterhuishouding die wereldwijd in ongerede raakt, de stikstofcrisis….
De ecologische voetstap die deze generatie nalaat op aarde is groter dan ooit. De mens lijkt de tak door te zagen waar hij zelf op zit. Je hoeft de krant maar op te slaan om te zien dat er gezien iets grondig mis is. We worden niet bedreigd door de ondergang van de beschaving, als wel door de ondergang door onze eigen menselijke hoogmoed. Bijbelse beelden van een naderende zondvloed zijn aan de orde van de dag. Het milieu-activisme koketteert niet voor niets met de bijbelse termen van apocalyps en ondergang.
Na de dood van God, die Nietzsche had aangekondigd, heeft het gerucht van zijn overlijden ruim een eeuw nodig gehad om door te dringen in alle regionen van de cultuur. Dat trage proces van secularisering en ontmythologisering had Nietzsche zelf al voorspeld. In De vrolijke wetenschap (1882) schreef hij: ‘Deze schrikwekkende gebeurtenis is nog onderweg. Zij heeft de oren van de mens nog niet bereikt. Bliksem en donders hebben tijd nodig, het licht van de sterren heeft tijd nodig, voordat men ze kan zien en horen.’ Ruim een eeuw later is God voor velen voorgoed achter de horizon verdwenen, maar een seculiere rechtvaardiging van het kwaad laat nog steeds op zich wachten.
Zelfs als God geheel uit de wereld is verdwenen, blijft het probleem van het kwaad bestaan. Met de dood van God kwam het aloude vraagstuk van de theodicee – de rechtvaardiging van het kwaad – in een nieuwe gedaante aan het licht. De religie kan geen beelden en rituelen meer leveren om het kwaad een plaats te geven in de collectieve beleving van de menigte. De duivel is op de vlucht. Hij vraagt om asiel in een de verweesde samenleving die geen plaats meer voor hem heeft, laat staan een ritueel kan bieden om hem te bezweren.
Kortom, wat kan in een seculiere cultuur nog als substituut dienen voor een religie die – zoals Vestdijk het christendom nagaf – de mens behoedde voor hoogmoed? Anders gezegd: is er nog toekomst voor de religie, als God uit de wereld verdwenen is? Zou de wetenschap ooit kunnen bewijzen dat de wereld, waar we in leven, de beste van alle mogelijke werelden is? Dat zou een hele troost zijn, m10ar is dat genoeg? De mens is dom, superdom… il faut cultiver notre jardin.