Vestdijk in Casablanca

Slide1

Casablanca, Zeedijk 26, in 1960 ( foto Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

‘Aan de roman De dokter en het lichte meisje, die begin maart 1951 
gereedkwam, zijn verschillende anekdotes verbonden. Om stof te 
verzamelen en indrukken op te doen, bezocht Vestdijk o.a. samen 
met Henriëtte’van Eyk de Walletjes en de Zeedijk. Zij schrijft in 
haar herinneringen over een ‘avondwandeling’ met Vestdijk en 
Theun de Vries langs rijen ‘verdachte percelen’: ‘Ik herinner me 
ook een speciale avond in een zeemanskroegje waar een gevecht 
ontstond eh er met flessen en glazen werd gegooid. Voor de veiligheid duwde Simon me onder de tafel. De bedoeling was natuurlijk dat hij – op zijn minst – met de meisjes zou práten, maar
met mij pal naast zich werd dat nooit veel. Ik trachtte me afzijdig 
te houden. Met dat doel heb ik een keer een biertje gedronken met 
een Engelse matroos, maar toen de Engelse matroos verder wilde 
gaan dan het biertje, greep Simon in. Het meisje waarmee hij had 
zitten praten (we noemden haar het Truitje) keek naar mij met 
diepe verachting. Wél een consumptie van iemand accepteren,
maar verder ho maar.’

Aldus schrijft Hans Visser in zijn Vestdijk biografie. Jammergenoeg vermeldt hij er niet bij welk etablissement aan de Zeedijk Vestdijk en Henriette van Eijk destijds bezocht hebben. Bij Wim Hazue komen we wat dat betreft iets meer te weten. Hij schrijft:

‘Met Mick en Germaine de 
Vries werd de nachtclub ‘Casablanca’ (in de romàn Ebanova genoemd) 
aan de Zeedijk 26 bezocht, waar jazz gespeeld werd door zwarte muzikanten, ten gerieve van Amerikaanse soldaten. Daar kreeg Vestdijk de 
kans om in een hoekje een aantal vragen aan meisjes te stellen. Daarbij bleef het, schreef hij aan Rebecca Polk: ‘Ja, die jongedame uit De dokter en het lichte meisje is erg geïdealiseerd. Het is natuurlijk tuig. Mijn ervaring was en is uiterst gering, en
bepaalde zich tot een paar bezoekjes aan Casablanca. Ik heb “Cor” daar 
zien zitten, en god weet zit ze er nog. Anders loopt ze wel.’

In  De dokter en het lichte meisje heeft Vestdijk Ebanova (Casanova) als volgt beschreven:

‘Meinesz kende de weg hier opperbest, 
en toen ik vroeg waar hij me heen wou hebben, gleed er een olijke trek 
over zijn papgezicht: ‘Ebenova, dat ken je toch?’ De naam was mij niet onbekend. De lange dikke had mij dit etablisse
ment eens beschreven als een schiettent voor dansers. De poppen waren 
het orkest, en het orkest was bekneld tussen twee zeegroene plee’s, waar
van de raampjes, vooral die van heren, een kostelijk uitzicht boden op 
een duistere gracht met Venetiaanse pakhuizen, en heel in de verte zag 
je twee rode schemerlampen, – een moorduitzicht volgens de lange dik
ke, die, toen hij mij dit vertelde, nog in zijn goede, enthousiaste jaren 
was. Maar ik was er nooit geweest.’

En even verder:

‘Schoon geheel geabsorbeerd door de muziek kon ik er mij nu toch, bij 
de aanvang van een nieuw dansnummer, van overtuigen dat de bezetenheid op de paren overgeslagen was of zou overslaan. De bezoekers langs 
de wanden hielden zich aan hun drankjes. Alle meiden traden aan; ook 
die met de groene sjaal, die waarschijnlijk met 38,5 onder de wol had 
gemoeten. Zij dansten met een somnambule zekerheid, die botsingen on
mogelijk maakte. Door toegrijpende negerhanden lieten zij zich van een 
evenwicht beroven, dat zij nimmer verloren. Deze swingfiguren schoten 
als blinkende lancetvissen door het woelend duister van de algemene dans. 
Het licht had men gedempt. Doffe en halsstarrige triolen ontsnapten 
aan de saxofoon, tienmaal, honderdmaal, om door mechanische wrijving te ontploffen in een vuurkolom van geluid, knetterend als bij een 
weduweverbranding. De aarde gromde. Geologische omwentelingen 
deden zich voor. Gebeenten traden aan het licht; onder sissende bekkenslagen weden stukken vles tegen ongedurig geworden dijbeenderen aangekletst.’

En zo gaat het nog even door….

Schermafbeelding 2016-04-03 om 11.16.11

Interieur van dancing Casablanca, Zeedijk 26, met op de achtergrond het orkest van Kid Dynamite. 1955 (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

De roman De dokter en het lichte meisje raakte in opspraak en leidde zelfs tot vragen in de Tweede Kamer. Idil, de rooms-katholieke informatiedienst inzake lectuur, had de roman ontraden voor zijn lezers. Lichte meisjes bestonden nog niet voor de rooms-katholieken in het keurige Nederland van het begin van de jaren vijftig. Een en ander leidde ertoe dat deze roman de eerste echte bestseller van Vestdijk werd. Het verhaal sprak tot de verbeelding. Wat gebeurde daar allemaal op de Walletjes? De dokter en het lichte meisje… in die titel leek alles samengevat. Het onberispelijke imago van de medische stand versus het grauw van de hoerenmadam. Sartre schreef het toneelstuk La p… respectueuse (1946). Vestdijk deed het subtieler. Hij was zelf een arts en schreef over een prostituee.

Voor de gegoede burgerij in de jaren vijftig waren de Walletjes in Amsterdam zoiets als de achterkant van de maan. De  Zeedijk kreeg  bijna mythische proporties in deze tijd met zijn verstikkende, door de religie bepaalde seksuele moraal. De etablissementen hadden ook exotische namen uit verre werelddelen. Hier vond je de nachtclubs en de kroegen met de sfeer die zo fraai verbeeld is in het Amsterdam van Jacques Brel, dat mooie chanson uit 1964 met een hoog Slauerhoff-gehalte.

De rosse buurt van Amsterdam riep een beeld op van een ander leven. Een leven van opiumkitten, dronken zeelui en het schuim der aarde. Ondergronds, maar het was er, zoals ook Parijs bestond en Saint Germain de Prés. Er waren vrouwen die hun lichaam gaven aan alle mannen van de wereld. Is dat niet een wonder, bovenwonder? Leg dat maar eens uit aan mijnheer pastoor. Hoc est enim corpus meum..

Eind jaren vijftig kwam ik zelf eens per jaar op de  Walletjes terecht. Dat was aan de hand van mijn vader toen wij samen de Stille Omgang  liepen. De jaarlijks bedevaart van katholieken die elk jaar in maart in de nachtelijke binnenstad van Amsterdam plaatsvindt ter herdenking van het Mirakel van Amsterdam. Onlangs zag ik een reportage op AT5, waarbij geklaagd werd over het rumoer op straat tijdens de Stille Omgang. Wat dat betreft is er in al die jaren niets veranderd. Toen ik in 1958, als tienjarige samen met mijn vader de Stille Omgang liep, werd er ook al geklaagd over rumoer.

Die stille tocht begon destijds al om twaalf uur middernacht vanaf onze parochiekerk, de Martelaren van Gorkum op het Linnaeushof. Van daaruit liepen we naar het Begijnhof in de binnenstad, zo’n vijf kilometer verderop. Daarna begon de stille tocht door de donkere binnenstad, dwars door de rosse buurt en weer terug naar het Begijnhof. Na afloop liepen we dan weer helemaal terug naar de Watergraafsmeer en in de Plantagebuurt kwam dan de zon op. De vogels begonnen te fluiten, maar voor de rest was het helemaal stil in Amsterdam. Ik herinner mij dat wij op een keer in de buurt van de Zeedijk ontvangen werden met hoongelach. ‘Zo’n klein kind hoort op dit uur in zijn bed te liggen!’ riep een vrouw van kennelijk lichte zeden ons toe. Mijn vader gaf geen krimp en liep zwijgend verder, want zo hoort dat bij een Stille Omgang.

Schermafbeelding 2016-04-03 om 12.50.26

Nachtelijke Stille Omgang door de binnenstad van Amsterdam 1962 (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

Begin jaren zestig was het wat mij betreft afgelopen met De Stille Omgang. Ik werd wat ouder, ging naar de middelbare school en kreeg zo mijn eigen hobby’s. Ik raakte verslingerd aan het Franse chanson dat indertijd nog echt een levenslied was met hele mooie teksten. Sterker nog, veel teksten van Franse chansons waren geïnspireerd door de romans van de Franse existentialisten. Van Jacques Brel is bekend dat hij boeken van Camus in zijn boekenkast had staan. Het werk van Camus was geliefd bij katholieken en voormalig katholieken. Brel was ooit begonnen bij een radicale katholieke jeugdbeweging La Franche Cordée die zich richtte op sociaal werk en hulp aan zieken en gehandicapten. Maar dat is een ander verhaal.

Ik heb ook altijd de indruk gehad dat de tekst van het chanson Amsterdam geïnspireerd is door het boek La chute van Camus dat zich ook afspeelt op de Walletjes in Amsterdam. Brel is ook meerdere malen zelf in Amsterdam geweest. In 1954 had hij al zijn eerste concert in het Nieuwe la Mar-theater. En als hij in Amsterdam was overnachtte hij in Hotel Americain, waar Ramses Shaffy hem in die tijd ooit heeft ontmoet. In meerdere chansons van Brel komt de plaatsnaam Amsterdam voor, bijvoorbeeld in La bière, Je ne sais pas, Vieillir en Knokkel Le Zoute. Brel had dus iets met Amsterdam, maar het chanson Amsterdam is natuurlijk een meesterwerk op zich. Brel zelf had overigens nogal een dubbel gevoel over dit chanson. In 1966 liet hij in een interview weten:

‘Een lied als Amsterdam had nooit een succeslied mogen worden. Nooit, jamais. Maar het heeft anders uitgepakt, en dat moet aan de muzikale balans ervan liggen, wie zal het zeggen. En “Amsterdam” is een mooi woord. Goed gereedschap.’

Amsterdam is een zeemanslied, zo stelt Johan Anthierens in zijn Brel-biografie. Zeemansliederen zijn volgens hem te herkennen aan ‘de accordeonbegeleiding, aan rum in de refreinen en aan een hoog traangehalte.’ Maar toen Brel met dit zeemanslied uitpakte, was dit genre zo goed als uitgestorven. Ook Anthierens stelt dat Brel nooit verwacht had, dat het een succes zou worden. Toen hij het voor het eerst zong in Olympia, sloeg in de zaal de vlam in de pan en kreeg hij een storm van applaus over zich heen. Brel was volkomen verrast ‘en dacht dat zijn gulp open stond’, zoals Anthierens laat weten. Dat is ook niet zo raar, lijkt mij, als je zingt over des marins qui dansent / En se frottant la panse / Sur la panse des femmes.’  Het chanson Amsterdam is niet in de laatste plaats een loflied op de hoeren en dat was in 1964 ongehoord:

Ils boivent à la santé
Des putains d’Amsterdam
De Hambourg ou d’ailleurs
Enfin ils boivent aux dames
Qui leur donnent leur joli corps
Qui leur donnent leur vertu
Pour une pièce en or

Op de site van Mokum TV is veel informatie te vinden over het Amsterdam van Jacques Brel. Zo is daar ook een interview te zien met zanger Bolle Jan Froger en die begin jaren zestig schuine liedjes zong in Café De Kuil in de Oude Brugsteeg 27, waar ook Johnny Jordaan in die tijd wel optrad. Tegenwoordig zit hier coffeeshop. Deze locatie bevindt zich niet zo ver van Warmoesstraat, maar wel aan de andere kant van het Damrak, dus niet in de hoerenbuurt. Hoewel Bolle Jan Froger bij hoog en laag beweert, dat Brel door dit café geïnspireerd werd bij het schrijven van zijn chanson Amsterdam betwijfel ik dat ten zeerste. In dit café kwamen immers geen zeelui en hoeren.

Slide1

Zonder La chute van Camus zou het chanson Amsterdam niet geschreven zijn – daar ben ik van overtuigd – en ik acht het ook zeer waarschijnlijk dat Jacques Brel in 1963 in Café Mexico City in de Warmoesstraat is geweest. Omdat Brel Camus bewonderde is het aannemelijk dat hij juist dit café heeft willen bezoeken, maar daarover straks meer.

Er wordt wel beweerd dat Ernst van Altena (1933-1999), die Brel goed kende en ook veel van zijn teksten heeft vertaald (o.a. Amsterdam, zij het wat zoetsappig), Brel naar de Walletjes heeft meegenomen. Ik heb Van Altena dat zelf ook horen vertellen in 1968, toen wij hem als bestuur van de katholieke jeugdsociëteit Omega, die destijds gevestigd was op de zolder van de Clara Feij school op het Amsterdamse Linneaushof, uitgenodigd hebben om een lezing te houden over Franse chansons.

Van Altena heeft toen veel over Brel verteld, en ook over hun gezamenlijk bezoek aan een café in de rosse buurt. Helaas kan ik me niet meer herinneren of  hij toen de naam Mexico City heeft genoemd. Wel herinner ik me nog dat Van Altena vertelde hoe het chanson Jacky was ontstaan, als wraak op een ex-geliefde die Brel niet wilde nemen zoals hij was. Maar ook dat is een ander verhaal. Brel was allesbehalve monogaam, maar dat wist ik toen ook al. Al kon hij ook zingen over zeelui ‘die pissen op vrouwen die ontrouw zijn’, zoals hij zong in Amsterdam:

Et quand ils ont bien bu
Se plantent le nez au ciel
Se mouchent dans les étoiles
Et ils pissent comme je pleure
Sur les femmes infidèles
Dans le port d’Amsterdam
Dans le port d’Amsterdam.

In zijn boek De stad van Het Oosten. Het verhaal van een woningbouwvereniging (2008) las ik onlangs  tot mijn verbazing een verhaal dat ik nooit eerder gehoord. Het gaat over het ontstaan van de roman La chute van Camus en speelt zich af op een avond op de Walletjes, drie jaar na het verschijnen van De dokter en het lichte meisje van Vestdijk. Het verhaal gaat als volgt:

‘Hier zat op een avond in 1954 
Albert Camus in een van de talrijke cafés in gesprek met een Nederlandse geleerde leeftijdgenoot. Dat gesprek zou de bron worden voor een van Camus’ beroemdste 
romans, La chute van 1956 die gesitueerd is in dit oude stuk van Amsterdam. Ik had 
altijd de neiging gehad de gesprekspartner van de hoofdfiguur van De val als een 
fictioneel personage te beschouwen: tot ik in 2000 werkte aan een Camus-nummer 
van het tijdschrift Raster waarvan ik redacteur ben. Voor dat nummer werd ook 
een bijdrage geschreven door de door mij zeer bewonderde Leidse oud-hoogleraar 
Frans en Camus-kenner S. Dresden. Hij schreef een indringend stuk over La chute 
en omdat hij een heer van de oude stempel was, wilde hij dat graag met mij bespre
ken, bij een kopje koffie in Krasnapolsky. Door de rook van zijn eeuwige sigaret 
heen zei hij daar ineens: ‘Je hebt toch wel begrepen dat de man die daar met hem 
in die bar zat, bij de Zeedijk, dat ik dat was.’

Ook Willem van Toorn moet professor Dresden verbijsterd hebben aangekeken, toen die haast tussen neus en lippen vertelde dat hij Camus in die kroeg had ontmoet en dus de gesprekspartner was van de hoofdfiguur in La chute. Camus was in 1954 nog geen 
Nobelprijswinnaar. Pas drie jaar later werd die aan hem toegekend, waarbij La chute waarschijnlijk een doorslaggevende rol heeft gespeeld. In Nederland waren de verwachtingen dat jaar hoog gespannen, want iedereen dacht dat Vestdijk de Nobelprijs zou krijgen. Dat jaar was Vestdijk voor het eerst door Nederlandse professoren en literaire verenigingen kandidaat gesteld.

Vestdijk heeft, voor zover ik weet, nooit veel over Camus geschreven, behalve dan in zijn boek De zieke mens in de romanliteratuur (1964), waarin hij  inging op ‘ziekteroman’ La peste van Camus met de daarin voorkomende immuniteitsproblemen. Overigens was prof. dr. S. Dresden een goede bekende van Vestdijk. Dresden had Vestdijk in 1957 uitgenodigd om een bijzonder hoogleraarschap in Leiden te aanvaarden, waar Vestdijk niet op inging. Samen met Dresden schreef Vestdijk Marionettespel met de dood , een speelse dialoog over het wezen van het detective story (1957)

4IayipkcFqVjS6Ptn9U4

Drie jaar daarna, in 1960, zou Camus omkomen bij een verkeersongeval. In 1954, zo laat Willem van Toorn weten, had Camus in Den Haag een lezing gehouden voor de jubilerende Haagsche Boekhandels Vereeniging. De tekst van die lezing werd  onlangs teruggevonden in een archief in Den Haag. Na afloop had Camus ‘geen zin gehad de aanwezige officiële Franse vertegenwoordigers te ontmoeten – vanwege de situatie in Algerije, waar hij was geboren en, 
waar Frankrijk een koloniale oorlog voerde – en hij had aan Dresden gevraagd of 
ze niet naar Amsterdam konden ontsnappen. Daar hadden ze lang in een bar bij 
de Zeedijk zitten praten.’

Het is een mooi verhaal, maar helemaal volledig is het niet. Café Mexico City bevond zich niet op de Zeedijk, zoals ik zelf jaren geleden al wist te melden te melden in mijn blog . Anthonie van den Buuse heeft naspeuringen gedaan in het Gemeentearchief in Amsterdam, in het dagblad Trouw van 22 januari 2005 werd hiervan melding genaakt. Het betreffende café, zo ontdekte hij, bevond zich destijds in de Warmoesstraat op nummer 91, net om de hoek van de Zeedijk, maar wel midden in de hoerenbuurt, vlak achter het Ouderkersksplein. Dit café heette destijds Mexico City. Eigenaresse was de weduwe Gallego-Van Dam. ook Huub Beurskens schreef in het tijdschrift Terras een artikel over de kroeg Mexico City die zich destijds bevond in de Warmoestraat. Daarin laat hij ook foto’s zien van de situatie toen en nu.

Schermafbeelding 2016-04-03 om 12.29.17
Warmoesstraat 91 (ged.) – 141 (ged.) met op nummer 91 hotel-café Mexico City, op nummer 93 café Neutraal en op nummer 95 café De Grot. Tussen de nummers 101 en (de gesloopte) 103 de Wijde Kerksteeg (foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

Ik was niet zeventien toen ik het boek De val van Camus las en ik heb er in 1965 over geschreven in het schoolblad De Harpoen van het Sint Ignatius College. De tekst van dit verhaal, dat een persiflage was op La chute, was ik nadien kwijtgeraakt, maar het kwam weer boven water doordat een oud-ignatiaan het mij toestuurde, toen hij erover gelezen had op mijn weblog .

In mijn pubertijd raakte ik verslingerd aan Camus. Ik heb daar al eens  eerder over geschreven in mijn verhaal Het was in Nevers. Daarna heb ik eigenlijk nauwelijks meer een boek van Camus ingezien. Van Vestdijk eigenlijk ook niet. Sinds kort ben ik weer met Vestdijk begonnen. Ik interesseer me voor de locaties, ‘de plaats delict’ waar de verhalen uit zijn boeken zich afspelen. En zo kwam ik op de Walletjes terecht. Ook Vestdijk kwam er nog wel eens terug, al was het maar in zijn eigen boek De dokter en het lichte meisje. De laatste zin daarvan luidt:

‘Een van mijn grillen volgend, liet ik de taxi nog langs Ebanova rijden. Veel ervan gezien hebben wij niet.’