De tedere onverschilligheid van de wereld
Yves Klein: Le saut dans le vide, 1960 (foto: Wikipedia)
Een schilderij is net zo veel waard als geen schilderij. Een plastiek is net zo goed als geen plastiek. Een machine is net zo mooi als geen machine. Muziek is net zo aangenaam als geen muziek. Geen kunsthandel is nog wel zo doelmatig als kunsthandel. Iets is haast niets (niet iets)’
Met deze woorden, die te lezen stonden in het Manifest tegen het Niets, ging in april 1961 in Galerie 207 aan de Willemsparkweg in Amsterdam de Nul-beweging van start. Het was bij een internationale tentoonstelling van het NIETS gehouden in ‘de eerste galerie ter wereld voor de laatste kunst’. Als de jaren zestig ergens zijn begonnen dan moet het wellicht hier zijn geweest. Het was een bewogen jaar waarin van alles gebeurde.
Tegelijk met deze presentatie van het NIETS was in het Stedelijk Museum in Amsterdam de tentoonstelling Bewogen Beweging te zien, waar Sandberg de vertegenwoordigers van nieuwe stromingen had bijeengebracht. Een van de ondertekenaars van het Manifest tegen het Niets was Piero Manzoni die tevoren compositieloze, monochroom witte schilderijen had geschilderd. In Parijs was Yves Klein op vergelijkbare wijze met het begrip ‘leegte’ bezig en schilderde blauwe monochromen al dan niet bekleed met in verf gedrenkte sponzen. Op 23 oktober 1960 maakte hij letterlijk een sprong in het niets vanaf een hoge muur in de Rue Gentil-Bernard in Fontenay-aux-Roses, wat hij door een fotograaf liet vastleggen.
Wat is ‘het Niets’? Wat is het anders dan het leven in het niets, een leven zonder hiernamaals? Met het buiten werking stellen van het hiernamaals heb je de volle macht over het hier en nu. Zoiets had ook Camus beweerd. ‘Met de leegte de volle macht.’ Maar dat wil niet zeggen dat je met deze mentale daad het hiernamaals buiten werking hebt gesteld. Leegte is niet het niets, maar leegte is een openheid van ruimte. De leegte maakt dat dingen kunnen gebeuren. Het leven dat tijdelijk en eindig is speelt zich niet af in het niets, maar in een open ruimte. En als dat leven voorbij is keert het wellicht terug naar het absolute dat tijdloos is.
Door de dood van mijn geliefde in september 2016 had ik dat verschil tussen de leegte en het absolute – de dood dus – voor ogen gezien. Het zou een breuklijn in mijn leven worden, maar ook het begin van het schrijven waarin de leegte een centraal thema vormde. Een week voor haar overlijden had ik nog een tentoonstelling mogen openen in Beetsterzwaag. Dit was mijn verhaal.
***
Op 28 april 1958 werd in Parijs in Galerie Iris Clert in de Rue des Beaux-Arts, nummer 3 een bijzondere tentoonstelling geopend. Er was helemaal niets te zien. Alles was wit geschilderd, dat was het. De tentoonstelling heette dan ook Le vide. De kunstenaar Yves Klein, die juist op die dag precies dertig jaar was geworden, had het zo bedacht. Misschien dacht hij dat hij dat hij een soort verlosser was die de eigentijdse kunst wilde bevrijden uit zijn ballingschap. Koninkrijk en ballingschap, zo heette ook de laatste verhalenbundel van Albert Camus, die het jaar daarvoor in Parijs was verschenen.
Camus zelf kwam even kijken bij de opening van deze tentoonstelling van de leegte. Hij liet er zelfs een notitie achter: ‘Avec le vide les pleins pouvoirs,’ zo stond erop te lezen. ‘Met de leegte de volle macht.’ Het was de interpretatie van Camus van dit zonderlinge gebeuren. Er was geen voorstelling, geen intermediair van lijst en sokkel, geen schilderij aan de wand en geen sculptuur op de grond. Er waren alleen twee suppoosten die er op moesten toezien dat er maar een beperkt aantal bezoekers tegelijk naar binnen mocht. Ook Camus heeft dus even buiten moeten wachten voordat hij de lege ruimte kon betreden.
De leegte, het niets, de dingen voor zichzelf laten spreken. Dat wilde Yves Klein. Zero, Nu, Nul… dat waren de woorden van die tijd. Er waaide een nieuwe wind door Europa en ook de kunst werd bevangen door een nieuw elan. Laten we gokken op het niets. Laten we de sprong wagen in het niets, of laten we juist niet springen en niets meer doen dat ons wegvoert van de alledaagse wereld, hier en nu. In de Franse filosofie was die gedachte van ‘een sprong in het niets’ al eerder opgedoken. Al in 1942 was Camus in zijn boek De mythe van Sisyphus een weddenschap aangegaan met het absurde.
Hij weigerde nog langer een sprong te maken naar iets absoluuts, naar een ultieme zin of betekenis van de wereld, naar een mogelijke verzoening of een verlossing, een transcendentie of eeuwige bovenwereld die ons nog redden kan. Camus nam zich voor om voortaan consequent te weigeren die sprong te maken. Maar tegelijk accepteerde hij met hart en ziel de leegte die na die weigering overbleef. De leegte was juist een volheid voor hem. ‘Avec le vide les pleins pouvoirs.’
De leegte als een volheid. Dat was de ultieme paradox. In feite was het een antireligieuze sprong in een leegte, een sprong die juist in zijn radicaal antireligieuze intentie een bijna spiritueel karakter leek te krijgen. Zeker bij Yves Klein die spirituele ideeën er op nahield en zich liet inspireren door de hermetische leer van de Rozenkruisers. Camus daarentegen kende die religieuze neiging niet. Hij wilde juiste een laatste poging doen om zich te ontdoen van al het boven- of buitennatuurlijke. Hij wilde alle consequenties aanvaarden van deze absolute weigering en een weddenschap aangaan met het absurde. Of zoals hij zelf schreef in De mythe van Sisyphus: ‘Het lichaam, de tederheid, de schepping, de daad, de adel van de mens zullen dan in deze wereld hun plaats weer innemen.’ En hij voegde daar letterlijk aan toe: ‘De mens zal er tenslotte de wijn van het absurde en het brood van de indifferentie terugvinden, waarmee hij zijn grootheid voedt. ‘
Zo keerden de woorden ‘brood en wijn’ als twee ontheiligde en tegelijk geheiligde metaforen terug in een voortaan als zinloos ervaren wereld. Nu niet als ‘het lichaam en bloed’ van een Verlosser, maar als de leegte en de onverschilligheid van het absurde, de kale aard van de wereld zelf, die als zodanig aanvaard moest worden. Maar was deze ultieme resignatie van Camus, deze volledige overgave, dit categorisch afstand doen van zin en verlossing niet zelf ook een sprong geweest? Zelfs mensen zonder evangelie hebben hun eigen olijfberg,’ schreef Camus in De mythe van Sisyphus. Was dit ook niet een sprong in het niets door juist niet te springen? Welke laatste gedachte speelde door het hoofd bij iemand die aarzelde om wel of niet in een afgrond te springen?
Camus zag de sprong als een vlucht voor de wereld zelf. Hij wilde blijven staan op de duizelingwekkende, scherpe rand van die afgrond van het niets. De toestand die aan de sprong voorafgaat wilde hij voortdurend handhaven, in stand standhouden, niet springen. Hij wilde de onverschilligheid van de wereld opstandig aan de orde stellen en tegelijk ook liefdevol aanvaarden. Daarbij was hij zich terdege bewust, dat als deze totale aanvaarding van de wereld even rigoureus wordt doorgevoerd als de rigoureuze ontkenning ervan, zijn filosofie wellicht zou uitmondden in de oosterse filosofie van het consequent niet- kiezen, de leegte van het boeddhisme. Dat was immers de ware filosofie van de indifferentie.
Was de leegte die Yves Klein tentoon had gesteld in die lege galerie in Parijs nu spiritueel van aard of juist niet spiritueel? Zelf moet Yves Klein het eerste hebben gedacht, maar zeker weten doen we dat niet. Ooit heeft hij beweerd dat hij de spirituele ruimte, waar de schilder Malevich in zijn suprematistische kunst naar op zoek was gegaan, fysiek wilde verkennen door er letterlijk ín te springen. Een concrete sprong in de leegte dus. De spirituele ruimte van Malevich was niet alleen verweven geweest met de binnenruimte van de geest, maar ook met een buiten-fysische, metafysische of spirituele ruimte die de waarneembare ruimte te boven of te buiten gaat. Die andere ‘boven-ruimte’ leek zo rond 1960 zijn fundering definitief te verliezen. Was dat het soms, wat Yves Klein tot zijn verkenning van de leegte had aangezet? De volheid van de spirituele ruimte dreigde ‘vol-ledig’ leeg te lopen in de leegheid van de fysische ruimte. Wilde hij die omslag soms teniet doen met een noodsprong in de leegte?
Die omslag van spirituele naar fysische ruimte, van volheid naar leegte, tekent zich ook af in de neo-constructivistische kunst die na de oorlog een bloeiperiode doormaakte. Voor de generatie van Mondriaan en De Stijl was de fysische ruimte van de waarneming nog intrinsiek verbonden geweest met een ideële ruimte van de geest, dat wil zeggen: de ‘achterwereld van de Ideeën’, de Eidos van Plato. Voor de neo-constructivisten van na de oorlog raakte deze wederzijdse doordringing van ruimte en geest gaandeweg uit beeld. De kunst was voortaan niet meer gericht op een ideële utopie of het verbeteren en vormgeven van de wereld, maar op de formele analyse van haar grondbeginselen.
Hoe dan ook, nog geen twee jaar na die wonderlijke tentoonstelling van de leegte in 1958 in Parijs nam Yves Klein de proef op de som. Hij wilde laten zien wat het werkelijk betekent, zo’n sprong in de leegte. Hoe is het om fysiek op de rand van het niets te staan, op de drempel van de totale leegte. Op 12 januari 1960 ensceneerde hij een generale repetitie in de Rue de l’Assomption in Parijs. Hij wilde van een hoge muur springen en dat fotografisch vast laten leggen. Precies acht dagen daarvoor, op 4 januari 1960, was Albert Camus om het leven gekomen bij een verkeersongeval nabij Villeblevin, op de kaarsrechte weg van Sens naar Parijs. Daar was een auto – met naast Camus drie andere inzittenden – met grote snelheid tegen een boom geknald. Camus was vrijwel op slag dood toen hij uit het achterraam van de auto werd geslingerd. Hij had een gebroken nek en een beschadigde schedel. Zijn gelaatsuitdrukking was niet vredig, zoals wel eens is beweerd, maar drukte ontzetting uit.
Ik weet niet wat de reden is geweest waarom Yves Klein besloot om de definitieve performance van zijn sprong in de leegte uiteindelijk niet in Parijs uit te voeren. Hij koos tenslotte voor een klein plaatsje onder de rook van Parijs. Fontenay-aux-Roses, op zo’n 8 kilometer afstand van de Nôtre Dame. Daar vond negen maanden later, op 19 oktober 1960, zijn definitieve sprong in de leegte plaats, vanaf een hoge muur aan de straatzijde van de Rue Gentil-Bernard. Op de foto, die van het gebeuren is gemaakt, zijn in het versleten asfalt wonderlijke patronen te zien. In de verte rijdt een trein voorbij en een fietser verwijdert zich naar het einde van de straat. Als achteloze passant is hij het bewijs bij uitstek van de volledige indifferentie van dit gebeuren Het is de leegte in optima forma. Of – zoals Camus het noemde – ‘de tedere onverschilligheid van de wereld’.