Tussen Sens en Parijs

‘Op weg naar huis zag ik alles wat ik gelezen had nog één keer aan mij voorbijgaan, de vreemde muziekjes in al die prachtige zinnen van Camus voegden zich aaneen tot een weemoedige melodie in een treurige, maar diep menselijke nouvelle vaque film. Aarzelend tussen heimwee naar Frankrijk en heimwee naar huis had ik medelijden met mijzelf. Beroofd als ik mij voelde van de kleine geborgenheden van mijn jeugd, verlangde ik naar mij eerste vakantie zonder Fiat. Ik wilde Frankrijk zelf ontdekken, mijn eigen heilige plaatsen bezoeken, het graf bijvoorbeeld van Camus op het kerkhof van Lourmarin in het departement Vaucluse. En niet te vergeten het gehucht Villeblevin aan de lange rechte weg tussen Sens en Parijs.’

Dit fragment is afkomstig uit het verhaal Het was in Nevers dat ooit verscheen in het tijdschrift Trotwaer.  Het speelt zich af in augustus 1965, tijdens de laatste reis die ik samen met mijn ouders maakte. Het plaatsje Villeblevin, waar Albert Camus verongelukte in de nacht van 4 op 5 januari 1960, heb ik nooit bezocht.  Op 5 januari a.s. is het precies zestig jaar geleden dat het ongeluk hier is gebeurd.

In 2005 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van Camus’  belangrijkste boek L’homme revolté, dat ik las in de zomer van 1965. Het werk van Camus blijft nog altijd actueel, als was het maar omdat hij als geen ander de morele gevolgen heeft doordacht van ‘de dood van God’. Hoe kun je een heilige zijn zonder God, dat was ook het probleem van dokter Rieux in de roman La Peste. In 1960 stond Camus op het toppunt van zijn roem. Drie jaar  tevoren had hij de Nobelprijs voor de literatuur ontvangen. ook Vestdijk stond in dart jaar op de nominatie, maar voor hem is het er nooit van gekomen. Het bericht van de tragische dood van Camus sloeg wereldwijd in als een bom.

Tien jaar gelelden kreeg ik een brief van Jelle Breuker die drie jaar geleden overleed. Hij was pas daarvoor teruggekeerd uit Frankrijk. De brief ging over het dorpje Villeblevin, waar Camus destijds verongelukte. Jelle had de plek van het ongeval bezocht en ook omwonenden geïnterviewd, om zo wat meer te weten te komen over de toedracht van het ongeluk. Zijn bevindingen geef ik hier onverkort weer .

***

Beste Huub,

Naar ik meen heb ik enige tijd geleden op je weblog gelezen dat je de plek zou willen bezoeken waar Albert 
Camus als gevolg van een verkeersongeluk is overleden. Dit herinnerde ik mij toen ik vorige week 17 
augustus in Reims een alternatieve route naar Bourgondië moest kiezen. Niet via Troyes, dat zou ik wel op 
de terugweg kunnen aandoen, maar via Villecien, een klein dorp bij Joigny, voorbij Sens. Ik realiseerde mij 
dat ik in de buurt kwam van de plaats van het ongeluk, of er zelfs doorheen zou rijden. Omdat ik de 
plaatsnaam was vergeten ben ik naar het toeristenbureau in Reims gegaan, waar een meisje van een jaar of 
zeventien mij via de computer aan Villeblevin hielp.

In Villeblevin vroeg ik een vrouw naar de plaats van de aanrijding. Zij wist het niet, maar kende wel de Place 
Albert Camus en de zuil die als gedenkteken was opgericht. Een voorbij wandelend paar en de handelaar in 
tuinbeelden (antieke godinnen, kabouters, wilde dieren) tegenover de onheilsplek wisten hem wel 
nauwkeurig aan te wijzen. Er is daar geen gedenkteken aangebracht.

Het Place Albert Camus is een rechthoekig plein dat midden in het stadje (dorp?) van plm. 2500? inwoners ligt. Daar staat een zuil die ter nagedachtenis aan Camus is opgericht. Onder het gezicht (profiel) van de schrijver staat een tekst te lezen: ‘La lutte elle même vers les 
sommets suffit à remplir un 
coeur d’homme’. A-C

Camus reed tussen Fontainebleau en Sens, op een wegvak van de oude hoofdweg van Parijs naar het zuiden 
(Dijon, Lyon, Valence, Avignon, enz.) Deze drukke weg is de voorganger van de Autoroute du Soleil. 
Misschien was hij wel op weg naar Lourmarin, het ongeluk gebeurde immers ’s nachts en in het bevestigende 
geval zou hij vroeg vertrokken kunnen omdat het een lange reis werd. Camus reed op de 
rechter wegkant.  In de 
verte, op zo’n zeven, achthonderd meter zie je de toren van Villeblevin.

Vanuit een bijna onzichtbare afslag naar Villeblevin kwam de auto die op de auto van Camus botste. 
Mijn informanten zeiden dat Camus juridisch vrijuit ging, maar niet verkeerskundig of moreel. ‘Vitesse, 
monsieur‘. Hij schijnt een snelle rijder te zijn geweest. Het paar had het over ‘imprudence‘ (roekeloosheid).

****

Het was dus een botsing. Het rare is dat ik altijd had gedacht dat de auto tegen een boom is gevlogen, omdat de de chauffeur de macht over het stuur verloor. Ook had ik altijd gedacht dat Camus niet zelf achter het stuurt zat, maar zijn vriend, de uitgever Gallimard die ook bij het ongeluk omkwam. Het toeval wilde dat ik de in 1980 verschenen biografie van Camus, geschreven door Herbert L. Lottman, al een paar jaar in mijn boekenkast had staan, maar ik was er nog nooit aan toe gekomen om dit boek te lezen. Lottman wijdt een heel hoofdstuk aan het ongeluk bij Villeblevin, dat hij in details beschrijft.  Er zijn een paar opvallende verschillen met de getuigenverklaringen die Jelle vijftig jaar na dato ter plekke heeft verzameld.

Ten eerste: Camus zat niet alleen in de auto. Er waren vier inzittenden. Michel Gallimard zat aan het stuur. Camus zat naast hem en achterin zaten Janine, de vrouw van Gallimard, en hun dochter Anne die de dag daarvoor 18 jaar was geworden. De beide vrouwen overleefden het ongeluk. Ze werden uit de wagen geslingerd en kwamen in de modder naast de weg terecht. Michel Gallimard overleed een paar dagen later, op 10 januari 1966, in het ziekenhuis, na een aantal operaties te hebben ondergaan. Camus was vrijwel op slag dood. Hij werd uit het achterraam van de auto geslingerd. Hij had een gebroken nek en een beschadigde schedel. Zijn gelaatsuitdrukking was niet vredig, zoals ik elders wel eens gelezen heb, maar drukte ontzetting uit.

Het belangrijkste verschil met de bevindingen van Jelle is, dat er volgens Lottman geen sprake is geweest van een botsing. Er waren wel getuigen, o.a. een automobilist die vanuit een oprit de weg op wilde rijden, maar de wagen van Camus ging uit zichzelf zwabberen. De waarschijnlijke oorzaak was een gebroken as of een klapband. De auto botste tegen een boom en kwam uiteindelijk tegen een tweede boom tot stilstand. Zowel Camus als Gallimard stonden niet bekend als harde rijders en Lottman betwijfelt ook de bewering, als zou Gallimard extreem hard gereden hebben. Camus hield daar niet van en Gallimard ook niet, en met zijn vouw en dochter achterin is het ook niet erg waarschijnlijk dat hij onverantwoord hard reed. Wel reden ze in een redelijk snelle auto: een Facel Vega FV3B, bouwjaar 1958. Op Wikipedia wordt over deze auto het volgende vermeld:

‘De Franse schrijver Rene Étiemble beweerde later na onderzoek over bewijzen te beschikken dat de Facel Vega’s rijdende doodskisten waren, maar hij vond geen krant bereid zijn bevindingen te publiceren.’

Het lichaam van Camus is opgebaard geweest in het plaatselijke gemeentehuis, op het plein waar nu het monument staat. In de aktetas van Camus werd het manuscript gevonden van zijn nog onvoltooide roman Le premier homme, die later postuum is uitgegeven en inmiddels ook in het Nederlands is vertaald. In zijn tas bevond zich ook een exemplaar van Nietzsches boek De vrolijke wetenschap en daarnaast een Franse vertaling van Skakespeares Othello. De cruciale passage waarin Lottman de toedracht van het ongeluk beschrijft is de volgende:

The accident seemed to have been caused by a blowout or a broken axle; experts were puzzled by its happening on a long stretch of 
straight road, a road thirty feet wide, and with little traffic at that time: Newspaper photographs showed the asphalt surface, cut over a distance 
of about 160 feet. Debris was scattered over a radius of 500 feet. Pho
tographs of the twisted wreck of the Facel Vega showed the front 
fenders and the dashboard projected thirty feet ahead, the motor and 
radiator grille on the opposite side of the road at a distance of forty 
feet; one wheel lay on the road surface. The dashboard cloek was 
stopped at 1 :54 P.M. or 1 :55, generally taken as the precise moment of 
the accident.

But accounts varied as to whether the speedometer needle 
was stuck at 145 kilometers per hour (about 90 mph) or read zero. A motorist from the nearby village of Villeblevin (which unlike 
Petit-Villeblevin lay of the national highway), who had been waiting 
on a side road, about to turn onto the highway, said that she had seen 
the Facel Vega zigzag in the middle of the road and then crash into a 
tree, to bounce of! and come to rest against the second tree. A witness 
in another vehicle was quoted as saying that he had been passed at 150 
kilometers an hour-a bit over 90 mph; a truck driver (the same wit
ness?) who had been passed by the Gallimard car said he had seen it 
”waltz” and then “It was like an explosion.”