De ziekte van Slauerhoff
‘Nacht, zwaar heet en sterrenloos over land en zee. De lucht, volgezogen met een hitte die zij nergens aan af kan staan, aan het geblakerde land niet, aan de zee niet, met de gloed van een lange dag verzadigd, worgt het leven. Niets beweegt. Tegenover elkaar, zelf onzichtbaar, liggen de schepen met hun drie hoeken van rode en groene lantarens tegenover de stad, ook alleen door verspreide lichten in het donker bepaald. De hulken tegen de kade zijn donker. De loodsen zwart en donker. Geur, dat is het enige waaraan het leven merkbaar is. Rottingsgeur uit de stegen, graan- en teergeur uit de loodsen.’
Aldus Slauerhoff in zijn roman Het leven op aarde. De totale verlatenheid van een haven in China verschijnt hier als de desolate geboortegrond van iets ongehoords, iets wat herinnert aan het begin van alle dingen op aarde. Het sublieme dat schuil gaat in deze verlatenheid is tegelijk het toevluchtsoord van een bewustzijn waaraan elke toegang tot een werkelijke oorsprong is ontzegd. Vervreemding en verbijstering vormen de kern van de moderne ervaring, die Slauerhoff in deze passage zo treffend onder woorden brengt. Een verscholen verlangen ook naar vernietiging. Die verontrustende vreemdheid heeft een geheime kern die een raadsel en tegelijk een bedreiging is. Je zou dit ‘de. ziekte van Slauerhoff’ kunnen noemen. Het is het moderne verlangen om geen verleden en toekomst meer te hebben. Het doet mij denken aan een verhaal dat echt gebeurd is. Sterker nog, ik heb het zelf beleefd.
***
‘Reizen is geweldig. Ik ben nu op een eiland waar het wemelt van de duikers, er zijn hier prachtige koralen en vissen. De goeiige en reusachtige sharkwhale zwemt hier regelmatig. Ik heb zelf ook gedoken met mijn oude lijf. Hier ben ik, zonder verleden, zonder toekomst. Mijn leeftijd doet er niet toe, mijn bezit doet er niet toe, mijn afkomst doet er niet toe en mijn uiterlijk doet er niet toe. Hier wordt geleefd bij de dag. Ik eet streetfood, drink af en toe een changbiertje, een Thais gebrouwen bier. Op het flesje staat 5% alcohol maar de ene keer is het 1%, de andere keer 15%. Ik moet daar zo om lachen, kom daar maar eens om in dat overgestructureerde en door wetten bepaalde Holland. Ik ga de straat op, hoop dat jij een mooie dag hebt. En anders neem je maar gewoon het vliegtuig naar Bangkok.’
Dit bericht kreeg ik twee jaar geleden per mail toegestuurd van een vouw aan de andere kant van de wereld. Ik kende haar al enige jaren, maar ik wist niet dat ze nu zo ver van huis was. Kennelijk had ze de ziekte van Slauerhoff opgelopen. Ze wilde leven zonder toekomst en zonder verleden. Ik vond dat intrigerend en begon een correspondentie met haar. Ze gaf mij toestemming om op mijn blog uit haar mails te citeren. Even later later mailde zij mij een lang verhaal. Het ging als volgt;
‘Een paar dagen geleden vertelde ik een oude Thai – of Siamees, hoe noem je iemand uit Thailand eigenlijk, weet ik niet eens – over een vogeltje dat ik eerder op de dag had zien dartelen tijdens een heftige regenbui. Voor alle duidelijkheid, ik ben een tijdje in Thailand, uitwaaien van het Friese kleine.
De eerste regendruppels van wat nog een verfrissend buitje leek te gaan worden, waren zo groot dat ze elk afzonderlijk een kuiltje in het zand maakten. Binnen een paar minuten werd de zee van ansichtkaartblauw en vredig kabbelend, kolkend en donkergrijs. Mensen renden alle kanten op, op zoek naar een schuilplek, weg van de striemende watervegen op hun huid, sommigen zelfs hun vissersbootje ongeankerd achterlatend, ten prooi aan de net zo plotseling opkomende storm. Ik zat onder mijn afdakje naar dit schouwspel in mijn ‘achtertuintje’ te kijken. Vol verbazing. En toen zag ik ineens ook dat piepkleine vogeltje, storm en regen met hoekige bewegingen trotserend. Met de Thaise man, een grijsaard in het bezit van een bootje en een Engelse voorouder, had ik zoals bijna iedere dag, een praatje. Alles was toen overigens al weer in tropische rust. In superlatieven liet ik me uit over de kracht en speelsheid van het vogeltje, met mijn handen en armen deed ik de vliegbewegingen na. De man lachte een tandeloze grijns en schudde meewarig zijn hoofd, onmiskenbaar om mijn westerse domheid. ‘Wat je zag was een levensdanser’, zei hij. ‘En niet uit plezier dansend maar uit overlevingsdrang’.
Het verhaal dat hij vervolgens vertelde, komt ongeveer hier op neer: dit vogeltje is sterk, maar gevoelig voor een bepaalde parasiet. De parasiet steekt zich met zijn scherpe bek vast op het nekje van de vogel en zuigt in een paar dagen zoveel bloed op dat zijn gastheer of -vrouw een bijna onherroepelijke dood tegemoet gaat. Die moet met steeds minder bloed, een steeds zwaardere medereiziger vervoeren. De Thai lachte nogal vals toen hij dit vertelde, ik sloeg met mijn ingeboren Hollandse dierenliefde-gen mijn hand vol afgrijzen voor mijn mond. De vogel kan met zijn snavel iedere plek op zijn lijf bereiken, maar precies deze plek niet. De parasiet is ijzersterk, heeft een huid als van leer.
‘As a cow, you know cow?’ vroeg de Thai.. alsof ik geen koe zou kennen. Droogte, hitte, zand en kou doorstaat het beestje probleemloos. Zijn bijnaam is betelnoot. De noot waar mannen hier op kauwen, waar ze een smerig rode mond van krijgen en hun tanden door verliezen maar welke ongemakken ze graag voor lief nemen om het euforische gevoel dat het rode vruchtvlees ze oplevert. Hier op straat zie je soms kleine bruine hoopjes prut, vers of gedroogd. Uitgespuugde voorbije vreugde. De enige zwakheid die de parasiet kent is hard water. Dat, precies gericht op de parasietenbek dwingt tot loslaten. Een ‘gestoken’ vogel wacht dus op een zware regenbui om te proberen de parasiet kwijt te raken. Als hij pech heeft valt er wekenlang geen regen of is de regenval net een beetje te heftig en valt hij samen met zijn passagier uit de lucht.
‘Zag je ook lizzards op de grond?’ vroeg de Thai. En echt waar, alle weken dat ik hier ben had ik er nog geen gezien maar nu, in dat grijze watergordijn, zat er een, vlak achter mijn ’tuinhekje’. Een forse, misschien wel bijna 1 meter lang van kop tot staart. Hij leek net als ik met verwondering te kijken naar het kwieke vogeltje in de lucht.
‘Ja, eentje’, zei ik.
‘De lizzard’ zei de Thai, ‘loopt uit bij zwaar weer in de hoop een levensdanser te treffen. Zo’n vogeltje is op zichzelf al een lekkernij maar met zo’n volgezogen koe op zijn rug (hij lachte om zijn eigen grap, ik lachte mee..) wordt hij ineens kaviaar of witte truffel..’ (ik verbaasde me dat een Thaise bootjesman sprak over kaviaar en truffel, laat staan witte. Dat gesprek houden we tegoed, dacht ik.)
Die nacht droomde ik de reden van deze brief. Jij hebt wel eens rare dromen Huub, ik kan er ook wat van. In mijn droom liep ik langs de zee, schelpjes, golfjes… een vredig gebeuren. Ineens zat ik, samen met haar in een luchtballon. We keken over de rand van de mand naar beneden en zagen onder ons hoe jij door de lucht vloog op een zetel. Geen stoel, een zetel met ornamenten en rood fluweel. Je keek naar boven, naar haar en zwaaide vriendelijk lachend. Je riep met je handen aan je mond: ‘cultuurbarbaren!’ Zij gierde van het lachen en ik lachte met haar mee. Ik was meer toeschouwer dan onderdeel, ook al sprak je in meervoud.
Toen pakte zij van de bodem van de luchtballonmand een doosje, een Thais doosje, net zo’n doosje als ik een paar weken geleden in het wakkere leven, in Bangkok had gekocht. Ze opende het en ik zag hoe ze de inhoud, honderden witte beschreven velletjes papier, als een regen over jou uitstortte. We zagen hoe je ze probeerde te vangen, reikend vanuit je zetel. Je kreeg er een paar te pakken maar moest oppassen je evenwicht niet te verliezen.
Het volgende moment stond ik weer aan het strand, ik keek omhoog en zag een prachtige blauwe lucht. Water kringelde langs mijn tenen, in de verte blafte een hond. Zo werd ik wakker, van een echt hondenblafje bij mijn achterdeur. Een zwerfhond met wie ik vriendschap heb gesloten en die me iedere ochtend – te vroeg – wekt.’
***
Wat mij vooral trof in dit verhaal was het toeval. De dag daarvoor had ik iets geschreven over de wreedheid van de natuur die op zichzelf geen enkele moraal kent, maar altijd zijn eigen wetten volgt. De mens is geneigd om schijnconstructies te bouwen om de harde waarheid van de dood te ontlopen. Het is zaak om die waarheid onder ogen te zien, om diep in de afgrond te kijken, en van daaruit een authentieke levenshouding op te bouwen, waarin de dood niet wordt ontkend, maar eerder als vertrekpunt voor het leven wordt genomen. De vertwijfeling over het lot van de mens is de bron van het authentieke leven, het leven met een doel, met een toekomst en met een verleden.
Dat is allemaal mooi gezegd, maar wat moest ik daarmee als de dood hard in je leven heeft toegeslagen? Anders gezegd, wat betekent een authentieke levenshouding in tijden van rouw en verdriet?
Kort daarop kwam er wederom een mail van die vrouw aan de andere kant van de wereld. Ze kwam daarin nog eens terug op haar bijzondere droom en schreef:
‘De droom over haar was een onverwachte, ergens heb ik dus de link gelegd tussen de levensdanser met de parasiet en jouw verdriet. De herinneringen die je hebt beschreven op je blog, die zij in mijn over jou uitstortte en waarmee zij jou feitelijk via een omweg, helpt los te komen van je verdriet. Ik vond het mooie metaforen.’
Het was een wonderlijke droom, waarin ik mijn verloren geliefde geheel herkende. Zo was ze. En wie weet was ze nog steeds zo en spookte ze nog rond in allerlei dromen waar dan ook. Zelfs aan de andere kant van de wereld strooide ze haar verhalen voor mij in het rond. Al was het maar om mij de waarheid van haar dood onder ogen te laten zien en tegelijk ook voor even te kunnen ontkennen. Ik was diep in mijn gevoel geraakt en dat heb ik die vrouw aan de andere kant van de wereld ook laten weten. Ze antwoordde mij andermaal met een lange mail, waarin zij mij onder meer het volgende liet weten:
‘Toevallig zit ik wat te schrijven op mijn ipad, op een kussen op de grond, tegen een muurtje in iets wat hier een eetcafe heet, wat in Holland een krot zou heten en jouw mailtje komt binnen. Ik had dat ook, Azië, het wekte op geen enkele manier mijn interesse, ik voelde geen behoefte om ooit een dergelijke reis te maken, had er zelfs weerzin tegen. Moest altijd denken aan Bangkok Hilton, die film met Nicoole Kidman. Totdat een collega/vriend van me op dit Thaise eiland ging wonen. Om hem toch nog een keer te zien heb ik mijn weerzin – en ook wel angsten- overwonnen en heb ik een retourtje Bangkok geboekt. De eerste keer drie jaar geleden. Een betere beslissing had ik niet kunnen maken. Wat een verademing! De Aziaten, hun trage leven. De manier waarop ze leven bij de dag, niet nadenken over morgen, zeker niet over overmorgen. Het gebrek aan kinnesinne, aan hokjesdenken…
Het lijkt wel alsof ik je wil overhalen, dat is natuurlijk niet zo. Maar als je je het jezelf zou gunnen om dit soort angsten een keer gewoon tegemoet te treden, wat kan je tenslotte gebeuren, dan kan het je enorm veel opleveren. Ik spreek uit ervaring.’
Ik heb toen even geaarzeld, maar antwoordde haar uiteindelijk dat ik er geen zin in had om af te reizen naar Bangkok. Ik heb ook niet zoveel met dat Verre Oosten. Sterker nog, ik ben er wat bang voor. De naam zegt het al: ‘Bang-kok’. Ik zou altijd bang zijn dat de kok wat in mijn eten doet waardoor ik de maaltijd niet overleef.
Een paar jaar geleden heb ik contact gehad met Guus van Bladel, de voormalige vriend van Gerard Reve. ‘Mijn halfbroer’, zoals Reve hem noemde. Van Bladel woonde in Malakka en werd bekend omdat hij destijds Johannes van Damme heeft bijgestaan, een Nederlands zakenman die in 1994 ter dood werd veroordeeld vanwege drugssmokkel in Singapore. Ze stoppen zomaar een pakketje in je koffer en dan hang je. Maar ik wilde die vrouw aan de andere kant van de wereld niet bang maken natuurlijk. Zeker niet in Bang-kok. Ook al had zij haar hart verloren aan een leven zonder verleden in een zonder toekomst, ik koos voor een leven in het hier en nu. Vooral in het ‘hier’. Hoe dan ook, mijn woorden mochten niet baten. Ze schreef mij vervolgens het volgende:
‘Om op dit eiland te komen moest ik na een paar dagen Bangkok ook nog verder reizen, met een nachttrein, een bus, een boot. Vond het humor dat ik, eeuwig bezorgde moeder, iets deed wat mijn kinderen veel te gevaarlijk vonden. Nog nooit heb ik hier iets naars meegemaakt, iets waarbij mijn veiligheid in het geding zou zijn. In Westerse landen is dat tegenovergesteld, voel ik me vaak een prooi voor dieven of ander gespuis. En nu nog even over het eten Mous, een padthai (een soort bami) of een fried rice worden voor je ogen bereidt. In 5 minuten, en je ziet precies wat er ingaat. Allemaal vers en overheerlijk! Moet je voor de grap eens kijken op youtube, filmpjes over wat (westerse) koks allemaal stiekum in het eten doen.
Nou Huub, wanneer land je ook alweer op vliegveld Bangkok? Groet uit het verre oosten. ‘
***
Die vrouw aan de andere kant van de wereld was op zoek naar een staat van absolute ongebondenheid. Tegelijk zocht ze een verbinding met mij, waarbij zij er kennelijk vanuit ging dat ik door eenzelfde paradox bevangen was. Anders gezegd, dat ook ik verlangde naar een liefde zonder verbintenis. Dat is een contradictio in terminis. Zonder dat ze het zelf doorhad speelde deze vrouw misschien wel de rol van femme fatale. Ging achter deze goedgekozen woorden niet een heel andere vrouw schuil? Geen schone Calypso op een onbewoond eiland maar een kenau met een borderline-syndroom? Wie weet verborg zich in deze illusie van vluchtig geluk wel een afgrond van diepe ellende.
Hoe dan ook, haar uitnodiging om naar Bangkok af te reizen betekende voor mij de ultieme verleiding om mij over te geven aan een leven zonder toekomst en zonder verleden. Als al je gedachten vervuld zijn van heimwee en nostalgie, vervuld ook van de leegte die overblijft na de dood van een geliefde, dan is de verleiding groot om de dingen gewoon te laten gebeuren. Zonder wil, zonder intentie, zonder bewustzijn misschien wel. Wat je dan krijgt voorgetoverd is een romantische bedwelming die alles verdooft. Zelfs je diepste verdriet.
Of het nu mijn gelukkig gesternte is geweest, of een dubbeltje op zijn kant, ik ben niet naar Bangkok gegaan. Nog net op tijd voelde ik mij genezen van ‘de ziekte van Slauerhoff’, die akelige kwaal waarvan de bacillen nog altijd sluimeren in mijn oude lijf. In ieders lijf, vrees ik.