Net als in de film
Ik wilde eigenlijk dat het nog niet naar buiten zou komen, maar ik kan het niet langer voor me houden. Sinds enige tijd ben ik bezig met het schrijven van een roman. Het is eigenlijk ongemerkt gegaan. Ik ben in een ander ‘format’ gaan schrijven. Dit weblog kreeg gaandeweg de gedaante van een roman. Misschien zijn er mensen die het al in de gaten hadden, maar dan wisten ze meer dan ik. Ik weet het pas sinds kort. Het woord ‘roman’, zo bedacht ik bij mezelf, is een soortnaam voor een bepaalde hoeveelheid tekst. ‘Roman’ lijkt een beetje op het woord ‘proza’. Bij ‘proza’ moet ik altijd denken aan Marie Antoinette die niet wist wat proza was, en toen haar de betekenis van dit woord werd duidelijk gemaakt, kirrend uitriep: ‘Ach, maar dan heb ik mijn hele leven lang proza geschreven!’ In feite is het mij ook zo vergaan. Ik schreef al tijden aan een roman, maar ik had het alleen zelf niet door. Nu heb ik het wel door en ben ik volop bezig met mijn roman.
Het schrijven over het schrijven maakt deel uit van mijn roman. Deze roman begint dan ook met een verhandeling over de vraag hoe je de eerste zin van een roman moet schrijven. Dat is natuurlijk heel handig, want dan heb je de eerste zin ongemerkt al geschreven terwijl hij eigenlijk nog geschreven moet worden. Heel even heb ik nog met de gedachte gespeeld dat mijn roman eigenlijk alleen zou moeten gaan over het schrijven van een eerste zin. In La Peste van Camus komt een schrijver voor die zijn hele leven blijft steken in de eerste zin van zijn roman. Een prachtige zin, dat wel (ik ben te lui om hem nu op te zoeken). Ook in de film The Shining van Stanley Kubric blijft de hoofdpersoon steken in één zin, als hij bezig is om in een verlaten hotel in de winterse bergen een boek te schrijven. Ik ben ook die zin helaas weer vergeten. Maar dat ik er nu over schrijf laat zien, dat je heel wat weg kunt ouwehoeren over het schrijven van een eerste zin.
Hie dan ook, die ene zin waar ik niet op kan komen, wordt natuurlijk niet de eerste zin van mijn roman, want dan was ik meteen ook klaar met de laatste. Na veel wikken en wegen heb ik uiteindelijk besloten dat de eerste zin van mijn roman de volgende moet zijn: ‘Is dit de eerste zin van een roman?’ Eigenlijk is dat helemaal niet de eerste zin, maar een vraag die opkomt bij de ik-figuur in mijn roman, nadat de eerste zin, die hij voor zijn roman op papier heeft gezet, zich voor de lezer ontrolt en daarna door de schrijver wordt herhaald. Daarna volgt een passage waarin de auteur in het verhaal – ‘ik’ dus (bent u er nog?) – op zoek gaat naar de echte eerste zin voor het verhaal. Die echte eerste zin IN het verhaal en verwijst vervolgens naar de echte eerste zin VAN het verhaal. Er is dus een wonderlijke loep ontstaan. Er zit een kronkel in mijn roman die er niet meer uitgaat. Hier treedt wat je zou kunnen noemen het principe van de ‘generatieve auto-referentie’ aan het licht. Je schrijft over iets en terwijl je dat doet, schrijf je juist datgene waar je alleen maar over schrijft. Representatie wordt vanzelf presentatie. Dat gaat al werkende weg.
Dat principe van ‘de generatieve auto-referentie’ is in feite de motor die het verhaal zal gaan voortstuwen. De roman schrijft dus als het ware zichzelf. Maar ik heb natuurlijk ook al mijn weblogs, een schier bodemloos reservoir van teksten, waar ik naar believen uit kan putten door eindeloos teksten te knippen en te plakken. Gisteren heb ik ook een groot vel papier met aantekeningen op de muur boven mijn computer geplakt. Een soort storyboard zoals dat ook bij wel bij films wordt gebruikt. Kunstenaars zijn in de jaren negentig installaties gaan maken die louter bestaan uit storyboards. Daarbij vermengden ze beelden uit de werkelijkheid met beelden uit de innerlijke werkelijkheid (zoals fantasie en geheugen) of de verbeelde werkelijkheid (zoals foto’s of filmstills). Op die manier gingen ze op zoek naar nieuwe structuren, waarin verschillende registers van de tijd door elkaar heen gaan lopen. De psychische ruimte van een auteur bijvoorbeeld loopt ongemerkt over in de psychische ruimte van de lezer. En de tijdruimte van het verhaal verplaatst zich ongemerkt naar de tijdruimtes van film of video. Het zijn wat je noemt deleuziaanse verknopingen van werkelijkheid en virtualiteit. Ik weet het, dit is een taaie tekst. U moet even doorbijten.
In zekere zin is de structuur van de roman, waar ik nu mee bezig ben, op zichzelf haast een vorm van muziek. De storyboard aan de muur lijkt ook een beetje op een muziek-partituur. De roman wordt abstract in zijn concreetheid en concreet in zijn abstractie. Het verhaal schiet heen en weer als het gaat om echte tijd, verbeelde tijd, herinnerde tijd en real-time. Real-time bestaat eigenlijk niet in deze roman, terwijl alles in feite in real-time gebeurt. Want de lezer leest in real-time. Dat wil zeggen: de lezer leest de regels van links naar rechts en de bladzijden van boven naar onderen in de volgorde van 1, 2, 3, 4….. tot het einde. Die leesvolgorde van de zinnen is in feite de ware tijdbalk voor de roman. Het is het ultieme schema voor de verbeelde tijd van de roman, waar de tijd als tijdsduur door heen trekt. Het is de tijd die verstrijkt terwijl de lezer leest. Lezen is immers een proces dat zich in de tijd voltrekt en zelfs dat proces is te manipuleren.
Deze manipulatie van de tijd is het eigenlijke onderwerp waar mijn roman over gaat. Het is het meta-thema dat alle thema’s met elkaar verbindt. Ik boots de tijd na door daar letterlijk de tijd voor te nemen. De tijd wordt tijdelijk tijdloos en daardoor kalt gestellt. Het procedé is gebaseerd op de gedachte dat het proces van de nabootsing van de tijd op zichzelf een objectiverend element in zich heeft. Representatie is altijd tegelijk ook presentatie. De hang naar het sublieme, die eigen is aan mijn schrijven, is in feite een verlangen om de representatie tot onmiddellijkheid te transformeren. Representatie is weerspiegeling, maar ook elke weerspiegeling van de werkelijkheid heeft iets onmiddellijks in zijn verschijning in de psychische ruimte.
Alles wat ik denk is in feite even werkelijk als alles wat er buiten mijn hoofd in de werkelijkheid gebeurt. Diep in mijn zenuwstelsel zit een basisstructuur die middels het verglijden van de tijd resoneert in de materiele werkelijkheid buiten mij. Door te schrijven breng ik een rimpeling teweeg in de eeuwige vijver van trillende atomen. Alles is renonantie. Ook mijn schrijven is een resonantie, alleen weet ik – nog niet- waarvan. Iets doet ook mij trillen en al schrijvend ben ik op zoek naar wat de bron is van die vreemde trillingsgolven. In mijn schrijven streef ik ernaar om de schijn van de wereld niet langer te weerspiegelen, maar dwars door de spiegel heen te breken. De esthetica van de mimesis kantelt in het sublieme moment van de pure presentatie. De altijd ophanden zijnde onthulling, die zich in in de inhoud van het schijven nooit voltrekt, voltrekt zich alleen in de daad van het schrijven, wat de inhoud verder ook mag zijn. Dit schrijven is niet DADA! Nee, dit schrijven is een
‘Alleen door niet te richten, zal ik wellicht ooit raak kunnen schieten.’ Ik ben tot de slotsom gekomen dat het er niet meer toe doet WAT ik schrijft, maar DAT ik schrijf. WAT moet DAT worden en voor dat DAT kan alles gebruikt worden. ‘De taak van de schrijver is niet om nieuwe emoties te vinden, maar om de alledaagse te gebruiken en te transformeren tot iets nieuws.’ Wie zei dat ook al weer? Mijn God, wie zei dat ook al weer? ‘De emotie van de kunst is onpersoonlijk. De schrijver kan die onpersoonlijkheid niet bereiken zonder zich ten volle over te geven aan het werk dat gedaan moet worden ‘ Dat zijn niet mijn woorden. Maar wiens woorden dan wel? Ik schrijf. Ik schrijf …. maar ik ben het niet die dit schrijft. Dit is ‘de metafysische theorie van de substantiële eenheid van de ziel‘, maar ik schrijf niet vanuit mijn ziel. Ik schrijf ook niet over de ziel. Ik ben ook niet zielig. Ik schrijf om te schrijven. Mijn rug op, die ziel! We zullen doorgaan, totdat we erbij neervallen. Totdat we allemaal gek worden, en wie weet ben ik die grens al gepassserd.
Een schrijver drukt niets uit, geen bijzondere vorm, geen bijzondere persoonlijkheid, en zeker geen ‘ziel’ of wat dat ook mag zijn. Een schrijver is slechts een bijzonder medium en niets anders tussen zon en maan vloeit uit zijn pen dan woorden, woorden en nog eens woorden. Een schrijver is slechts een medium ‘waarin indrukken en ervaringen zich mengen op een bijzondere en onverwachte wijze’. Ervaringen, die bijzonder zijn voor mij persoonlijk, komen dan ook in mijn schrijven niet voor. Ik loop met De ziel van Aristoteles onder mijn arm, maar mijn eigen ziel kan ik in mijn schrijven niet kwijt. Ook teksten die ik at random citeer, bijvoorbeeld door naar mijn boekenkast te lopen, een boek te pakken en open te slaan op een willekeurige pagina. Wat dan volgt is zoiets als DIT. Een tekst in real time, die deel uit gaat maken van mijn roman:
‘Denken en beschouwelijk denken doven dus uit doordat er binnenin iets vergaat, maar zijn zelf zonder ondervinding. Verstandelijk kennen en liefde en afkeer zijn geen toestanden van het denkvermogen, maar van dat wat het denkvermogen bezit, voor zover het dat bezit. Dit verklaart ook waarom liefde en herinnering verdwijnen wanneer dat vergaat. Ze zijn geen eigenschappen van het denkvermogen, maar van het samengestelde, en dat is wat verdwijnt. Maar het denkvermogen is vermoedelijk iets dat goddelijker en zonder ondervinding is.’
In de filmtheorie heet zoiets montage. In de literatuur is het plagiaat. Maar plagiaat verliest zijn kwalijke klank als het wordt ingezet om puur esthetische redenen. Mijn schrijven is een vorm van ZIJN in de TIJD. Het is ZIJN & TIJD tegelijk. Het gaat mij om het temporeel verschijnen van een tekst in een gemonteerd geheel van reeds bestaande teksten. Teksten zijn beelden, niet meer en niet minder. Als ik me een filmbeeld herinner – bijvoorbeeld de hierboven beschreven scène in de film The Shining – dan treedt dat beelden van die film in mijn bewustzijn, zoals ze momenteel in het uwe aanwezig worden. Het brein is een rustend reservoir van collectieve beelden, een soort imaginair bestand van YouTube dat elk moment geactiveerd kan worden. Met dat procedé wil ik gaan experimenteren. De psychische ruimte van het filmbeeld wordt geïntegreerd in de narratieve ruimte van de roman die in feite al bestaat voor hij geschreven is.
Om een ander voorbeeld te noemen. De film Repulsion heeft mij altijd gefascineerd. Niet eens zozeer om de indringende inhoud van het verhaal, maar vooral vanwege de onbenoembare sfeer die de beelden oproepen. ‘Doe geen dingen die ik zelf ook niet zou doen’, zegt de man als hij met zijn vriendin op vakantie gaat en de hoofdrolspeelster Carol (Catherine Deneuve) alleen in het appartement achterblijft. Een paar dagen later valt er een ansichtkaart in de bus. Een foto van de scheve toren van Pisa. Dan is er inmiddels al heel wat gebeurd. Het huis is het decor geworden van een drama: een jonge vrouw die langzaam in een psychose raakt.
Het is het Londen van begin jaren zestig en de kijker krijgt dat maar spaarzaam te zien. Wat straatbeelden, de kapperszaak waar Carol aanvankelijk nog werkt, het Italiaanse restaurant… het is de buitenwereld die haar angst aanjaagt en die stap voor stap letterlijk wordt buitengesloten. Carol sluit zich op in het huis dat steeds meer het aanzien krijgt van een vesting. Kleine details verraden dat haar ervaring van de werkelijkheid gaat ontsporen. De vliegen op het rottende konijn. De druppende kraan. De beginnende hallucinaties, de schaduwen op de muur…. Binnen- en buitenwereld vloeien ongemerkt in elkaar over. Waan wordt werkelijkheid. Het kijken naar deze film wordt op zich zelf een bijna hallucinerende ervaring.
Lang is gedacht dat het filmische beeld een afspiegeling was van de echte wereld. Wie een film ziet kijkt naar een scherm en dat scherm fungeert als een spiegel. Deze spiegel weerkaatst niet het licht uit de echte wereld, maar vervormt haar in de ondoorzichtige mediale barrière, die eigen is aan het medium zelf (in dit geval het bewegende filmbeeld). Deze theorie is mimetisch van aard. Ik zie een auto door de straat rijden. Die auto heeft ooit in de echte wereld gereden en verbeeldt nu iets anders in een filmverhaal.
Deze theorie klopt niet. Het gaat bij het filmbeeld niet om de tegenstelling tussen ‘filmbeeld als spiegel van de echte wereld’ en de ‘echte wereld’, maar om de tegenstelling tussen ‘een actueel veld’ (bewustzijn) tegenover een ‘virtueel veld’ (bewegend filmbeeld). Tussen die twee polariteiten kunnen zich allerlei verknopingen gaan voordoen, als een film daadwerkelijk wordt vertoond. Dan voltrekken zich allerlei processen tussen het bewegende filmbeeld en het actuele bewustzijn van de kijker. Deze mentale processen zijn zeer complex van aard. Het zijn een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit.
Laatst heb ik Repulsion nog eens teruggezien en vooral op het decor gelet. De stad, het verkeer, de auto’s. Ik probeerde me de locaties voor te stellen. Waar precies in Londen heeft het appartement gestaan? Is het daar nu nog terug te vinden? Op internet vond ik een site met foto’s van filmlocaties. Zo ook een paar foto’s van de wijk waar Repulsion zich afspeelt. Opeens besefte ik dat deze foto’s in feite niets te maken hebben met de beelden die de film in mijn herinnering heeft achtergelaten. Het decor van Repulsion is niet in Londen terug te vinden, maar zit in mijn hoofd. Ook literatuur speelt zich – net als film – vooral af in het hoofd van mensen, in casu: lezers af. In uw hoofd dus, u die dit leest en nog steeds niet besloten hebt om daarmee te stoppen.
De beelden die de roman – die u nu aan het lezen bent – bij u oproept, raken bij ieder van u verknoopt met persoonlijke herinneringen en associaties. Ze kunnen ook elk moment worden geactualiseerd en in een nieuw netwerk worden verknoopt met andere beelden. Zoals een film in feite niet op het witte doek bestaat of in de werkelijkheid zelf, maar in het hoofd van de bioscoopbezoeker, zo is een roman in wezen een virtueel netwerk van collectief verbonden mentale beelden die voortdurend nieuwe verbanden aangaan. Dat proces gaat naar door……Dat gaat maar door…..
Aha, nu weet ik het weer! Dit was die eerste zin waar ik steeds maar niet op kon komen:
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy.
All work and no play makes Jack a dull boy
Ik wil een roman schrijven over het schrijven van een eerste zin van een roman. Maar ik blijf steken in de eerste zin.
Net als in de film.
Ik wilde eigenlijk dat het nog niet naar buiten zou komen, maar ik kan het niet langer voor me houden. Sinds enige tijd ben ik bezig met het schrijven van een roman.
(Ad infinitum)