‘En nog lang luisterde hij zo, eenzaam in het stenen Toledo, temidden van een zee van geluiden. Misschien was dit het moment, en hij de man voor zulke waarheden, die nooit te vinden zijn op het vasteland der menselijke betrekkingen, doch enkel op de verst vooruitgeschoven posten daarbuiten, op de laatste eilanden. En eilandbewoner zou hij altijd blijven.’
Met deze woorden eindigt het boek Het vijfde zegel (1937) van Simon Vestdijk. Het is een indrukwekkende historische roman, al was Vestdijk zelf er achteraf nooit zo tevreden over. Hij vond het niet verschrikkelijk slecht, maar om nou te zeggen dat hij blij was was dat hij het geschreven had, nou nee. Dat mag dan zo zijn, Menno ter Braak schreef juist over deze roman bijna lyrisch de volgende woorden: ‘Men kan hem hier en daar betrappen op een overmatig gebruik van details, op een te groote, remmende uitvoerigheid, veroorzaakt door een eruditie, waarvan men de gelijke in Nederland vergeefs zoekt; maar het heeft geen zin deze kritiek te gaan uitoefenen, eer het niveau van Het Vijfde Zegel is vastgesteld als een niveau, dat geen schrijver van Vestdijks generatie in een historische verbeelding ooit heeft kunnen bereiken.’ Vestdijk zag voor het eerst werk van El Greco toen hij met zijn vader in 1928 de Alte Pinakothek in München bezocht, zo meldt Wim Hazeu in zijn Vestdijk-biografie. Het maakte een verpletterende indruk op hem.
Het verhaal speelt zich af in het Toledo van de tweede helft van de zestiende eeuw, de tijd van de inquisitie. Hoofdfiguur is de schilder El Greco, de Griek van Toledo. Hij was immers geboren op Kreta, vandaar ook dat hij altijd, zoals Vestdijk schreef, eilandbewoner zou blijven. Het vijfde zegel is een boek over de strijd tussen mystiek en dogmatiek, over geestelijke vereenzaming, zuivering van zonde en ‘wereldse verkleefdheid die aan de vereniging met het Goddelijke voorafgaat’. Maar ook over vervolging en verraad, ketterij en Inquisitie. Over duistere mystieke waarheden. Over het tot God opstijgen van het kwaad. Over de zielen van martelaren die God aanriepen, maar daarbij in feite de duivel bedoelden. Over Castilië dat in de hemel zou liggen. Over de mystiek van Teresa van Avila en Johannes van het Kruis. Wie God zoekt, moet Hem verlaten. Wie alles wil bezitten, moet niets bezitten. El Greco krijgt problemen met de Inquisitie en schildert heimelijk en uit protest zijn eigen visie op het doek. Het hoogtepunt van die daad van verzet wordt Het vijfde zegel. De titel verwijst naar het Boek Openbaring van de Evangelist Johannes:
‘En toen het, het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen die gedood waren om het Woord Gods en om de getuigenis die zij hadden. En zij riepen met grote stem, zeggende: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van diegenen die op aarde wonen?’ (Openbaring van Johannes, vers 6:9)
Ik las het boek van Vestdijk kort nadat ik in de zomer van 1964 voor het eerst in Toledo was geweest. Het jaar daarop keerde ik er terug. Ik verbleef met mijn ouders in een camping vijftien kilometer ten zuiden van de stad. Op 23 juli 1965 werd ik om negen uur ‘s ochtends door mijn vader afgezet bij de Puerta del Sol, waar ik om vijf uur ’s middags weer werd opgehaald. In die tussentijd heb ik de hele stad afgestruind op zoek naar sporen van El Greco. Ik bewonderde hem als geen ander. Op ongeëvenaarde wijze gaf juist deze schilder uitdrukking aan het Spaanse katholicisme. Ik ben in zijn atelier geweest. In de kathedraal, in kerken, moskeeën en synagogen. Ik heb gezocht naar de onderaardse gangen, waardoor je weg kon vluchten naar de Taag. Ik wilde Toledo zien, voelen, horen, proeven, en ruiken. Ik heb rondgelopen in het kapotgeschoten Alcazar, waar nog foto’s hingen van de belegering tijdens de Spaanse burgeroorlog. Ik zag er de begrafenis van Graaf Orcaz, het meesterstuk van de Griek van Toledo.
De hemel zwaait open boven het graf, terwijl Augustinus met Stephanus het lijk van de graaf overeind tillen, om het mee te nemen naar het eeuwige Jeruzalem. Wie uitgaat van een natuurkundige tweedeling, ziet een scherpe scheidslijn tussen beneden en boven. Wie uitgaat van één integraal wereldbeeld, ziet dat er in feite geen scheidslijn bestaat. Augustinus bevindt zich immers dezelfde ruimte waarin ook de levende notabelen van Toledo zich bevinden. De ruimtes boven en onder worden gekenmerkt door eenzelfde bewogenheid. Het gezichtspunt van God en mens is gelijk. Beide hebben hetzelfde verdwijnpunt in de verte, het tijdelijke zowel als het eeuwige.
Zo is het ook in Toledo. Hier vallen het tijdelijke en eeuwige voor altijd samen, en tegelijk ook niet. In deze stad heb ik een zwaard gekocht, want Toledo is beroemd om zijn zwaarden. Met dat zwaard zou ik een half jaar later als een dolende ridder gaan dwalen door Amsterdam. Zo ging ik op weg naar school, op een dag in januari, in het donker en zonder jas. Ik zie me nog op de halte staan van lijn 9 bij de Emmakerk. Mensen keken mij vreemd aan. Ik dacht dat de Apocalyps zich had voltrokken en was op zoek naar de dode zielen van het vijfde zegel.
Toledo lijkt wel wat op Venetië, maar dan zonder water. Zoals Venetië langzaam verzinkt in de zee, zo stijgt Toledo op naar de zon. Het is een eiland op het land, een doolhof van steen dat zich in de verzengende hitte wil verheffen naar de hemel. Het is ook de stad van de strijd om God. In deze bebouwde rots lijkt heel Spanje te worden samengevat in een fabelachtig decor dat is ingeklemd in een bocht van de Taag. Het is een openluchtmuseum van de Spaanse geschiedenis. De Spaanse ziel, dat vreemde amalgaam van christendom, jodendom en islam, kun je hier vinden. En de Griek van Toledo heeft die ziel als geen ander in verf weten te vangen.
Toen El Greco, in 1577 in Toledo neerstreek, nadat hij via Venetië, Parma en Rome in Spanje was beland, schilderde hij zijn dramatische gezicht op Toledo. Het stormt zoals het ook hard gewaaid moet hebben in zijn hoofd. Het was de storm van zijn tijd. De Moren waren verdreven, de Joden werden vervolgd. Ketters werden verbrand. Ook El Greco moest op zijn tellen passen. Hij was een mysticus. Hij koos voor Toledo, omdat hij meende dat hier het ware geloof bewaard was gebleven, in dit spirituele bolwerk van de contrareformatie, waar nog met vuur en zwaard gestreden werd om God.
El Greco was een kosmopoliet avant la letttre. Het hele mediterrane gebied kende hij als zijn broekzak. Uiteindelijk kwam hij terecht in de hoofdstad van het rijk waar de zon niet onder ging: het Spanje van de zestiende eeuw, het land van ‘de zwarte renaissance‘. Als geen ander moet hij beseft hebben dat religie zijn variabelen heeft in de cultuur, in de coördinaten van tijd en ruimte, maar tegelijk ook dat er een mystiek fundament in de mens moet zijn dat aan alle religies voorafgaat. De bliksem in het noodweer. Een God die zich manifesteert in donderwolken. Het schilderij, dat mij altijd het meest heeft geïntegreerd, hangt niet in Toledo. Het is maar een klein paneel dat een gebergte laat zien, waar de bliksem inslaat.
Aan de voet van de berg ligt een klooster zo groot als een stad. Het is de berg Sinaï in Egypte met het klooster van Catharina, een van de meest spirituele plekken uit de geschiedenis van de religie. Hier ontving Mozes zijn stenen tafelen en zag hij de brandende braambos. Het is een plaats die nog altijd door joden, christenen, Grieks orthodoxen en moslims wordt vereerd. Het klooster, dat nog stamt uit de vijfde eeuw, is vernoemd naar de christelijke martelares die hier begraven ligt. Op het schilderij zijn zowel westerse als oosterse bedevaartgangers te zien. De voorstelling is gebaseerd op prenten in oude ‘reisgidsen’ van pelgrims. Het paneel dat in de oorlog door de nazi’s werd gestolen, dook in 1988 weer op een veiling in Londen. Inmiddels is het weer terug op Kreta, het eiland waar de Griek van Toledo geboren werd. Want El Greco was geen man voor ‘het vaste land der menselijke betrekkingen’. Een eilandbewoner zal hij altijd blijven.