Melancholie en de moed om te zijn
Is de depressie soms een ziekte van deze goddeloze tijd? Anders gezegd, wat heeft een ziekelijke vorm van melancholie van doen met het verdwijnen van God? God werd een ‘zijnde tussen de zijnden’ en verdween. Melancholie werd ‘een gevoel tussen de gevoelens’ en de depressie verscheen. De woorden ‘God’ en ‘depressie’ zijn beide gedevalueerde termen voor dingen die er niet meer zijn. Ze verwijzen in feite naar niets, en zelfs dat niet. Ook de ervaring van het niets is de mens ontnomen. In het brein is er geen ‘niets’ meer. In het brein is tegenwoordig alles. Sterker nog: wij zijn ons brein. God als ‘het zijn zelf’ verschijnt bij de ultieme ervaring van het niets. Maar ook die ervaring verdwijnt bij een depressie. Het ‘niets’ wordt gewoon ‘niets’ zonder de ervaring van een ‘niets’. Maar als het niets verdwijnt, verdwijnt alles.
Daarmee komt een paradox in beeld. De depressie is bij uitstek de hedendaagse ervaring van het niets. Niets heeft zin meer. Niets prikkelt. Niets daagt uit. Niet roept een verlangen op. Een depressie is een aanhoudend gevoel van leegte, het volledig verlies van concentratie, een intense ervaring van schuld en schaamte, het totaal ontbreken van levenslust. Het is het verschijnen van de dood in het leven zelf. Een dood die zelfs geen dood mag zijn omdat het leven gewoon doorgaat. Als er een God bestaat, dan zou Hij in het bestaan zelf ervaren moeten worden, wellicht zelfs – zoals de theoloog Paul Tillich beweert – als de grond van ‘het Zijn zelf’. Maar de depressie lijkt dit te weerspreken. Als er geen God bestaat, dan is de depressie daar het existentiële bewijs van. Maar kan de depressie het existentiële bewijs zijn van het niet-bestaan van God, als depressie als ziekte juist verschijnt bij het verdwijnen van God? Zo raak je uiteindelijk verstrikt in een cirkelredenering.
Als het niets als de grond van het bestaan ook in het bestaan zelf ervaren kan worden, dan zou die ervaring zich juist in een depressie moeten manifesteren. De depressie heeft alles te maken met angst, leegte en schuld. In die zin heeft de depressie juist niets van doen met de ervaring van ‘het Zijn zelf’ of ‘de grond van het Zijn’, een ervaring die ook in het gewone leven altijd sluimerend aanwezig is. De depressie heeft ook niets van doen met ‘een zijn’ dat vraagt om bevestiging, niets met wat Paul Tillich ‘de moed om te zijn’ heeft genoemd. De depressie heeft die moed per definitie verloren. De depressie heeft ook niets met ‘de God’ van Tillich van doen, de God als de ‘grond van het Zijn’. Een depressie is niet de afwezigheid van welke God dan ook, hooguit de aanhoudende ervaring van afwezigheid van ‘het Zijn-zelf’. Een intense afwezigheid van zijn in ‘het Zijn-zelf’. Depressie is de ervaring van de niet-God, als er al zoiets zou kunnen bestaan.
Hoe kom ik hier op? De laatste tijd ben ik mij wederom aan het verdiepen in de geestesgesteldheid van Simon Vestdijk die zijn leven lang geplaagd werd door depressies. Hadden deze depressies van Vestdijk soms niets van doen met zijn fascinatie voor de religie? Of beter gezegd, voor het verdwijnen van de religie. Het godsgeloof als een ‘religieuze projectie’ was volgens Vestdijk op zijn retour. Maar wat dan? Moeten wij dan maar mysticus worden of boeddhist? Of anders een sociaal bewogen wereldverbeteraar die wakker ligt van het klimaat of het verdwijnen van de grutto? Wat blijft erover als we alleen de wereld nog hebben? Als we niets anders zijn dan ons brein?
Terwijl ik mij verdiepte in Vestdijks structurele depresssies, stuitte ik op een artikel dat Haro Hielkema een paar jaar geleden publiceerde in het dagblad Trouw:
‘Van een heel ander kaliber is Huize Mariënhof, een achter groen verstopt jachthuis dat omringd wordt door weilanden met boerderijen en schuren. Het hoorde vroeger bij het wat mysterieuze landgoed De Bruinhorst. Die naam komt al in 1651 voor als een adellijk huis, in de 19de eeuw is het afgebroken en in 1879 weer opgebouwd als buitenverblijf. In de Tweede Wereldoorlog krijgt het de naam en de bestemming Kamp Bruinhorst – eerst voor de ‘werkverruiming’ om baanloze mannen weer aan de arbeid te zetten, daarna als ‘buffer’ voor Joden die in afwachting zijn van hun transport naar Kamp Westerbork. Na de oorlog worden er repatrianten uit voormalig Indië opgevangen. Vervolgens wonen Molukse gezinnen er twaalf jaar lang in barakken achter het kasteel. In de jaren zestig verdient menig inwoner van Ederveen z’n boterham als koetsier, dienstmeisje of dagloner op De Bruinhorst.’
Foto: Vereniging Oud-Ederveen
Wat onvermeld bleef in dit verhaal over Huize Mariënhof is dat dit gebouw ook onderdak heeft geboden aan een psychiatrische kliniek. In 1948 werd dit jachthuis in vervallen staat aangekocht door de Utrechtse jurist en zenuwarts George Willem Arendsen Hein, bijgenaamd de depressiedokter, zo weet Wim Hazeu te melden in zijn Vestdijk- biografie: ‘In mei 1949 opende hij zijn particulier sanatorium onder de naam Centrum voor klinische psychologie :”Stichting Veluweland”, een sociotherapeutische gemeenschap voor de behandeling van neurotische ontwikkelingsstoornissen.’ Tegenwoordig is hier Stichting Veluweland gevestigd, een psychotherapeutisch centrum. Het adres is Klomperweg 175.
Na zijn terugkeer in 1965 uit de Verenigde Staten was Jan Foudraine gedurende twee en een half jaar als psychiater werkzaam als ‘chef de clinique’ van dit psychotherapeutisch centrum in Ederveen. Er was iets grondig mis in de maatschappij en het leek of de psychiatrische patiënt daar bij uitstek het symptoom van was. Hij werd het slachtofer, degene die als ‘gek’ werd bestempeld omdat systeem zelf de waanzin nabij was. In The politics of experience and the birth of paradise (1967) schreef Laing:
‘Something is wrong somewhere, but it can no longer be seen exclusively or even primarily ‘in’ the diagnosed patient. Nor is it a matter of laying the blame at anyone’s door’.
In die tijd schreef Foudraine in Nederveen een deel van zijn boek Wie is van hout? In de inleiding schrijft hij: ‘Ik gooide het daarna in de kelder maar haalde het er na twee jaar weer uit, omdat ik dacht: “Waarom eigenlijk niet?”‘ Welnu, dat hebben we geweten. Het boek, dat in 1971 verscheen, werd een revolutie in de psychiatrie. Het waren de hoogtijdagen van de anti-psychiatrie. Van Wie is van hout? werden in die tijd meer dan dan 200.000 exemplaren verkocht, waarna het succes Foudraine zelf ook naar het hoofd steeg. Hij sloot zich aan bij bij Bhagwan Sri Rajneesh in Poona, van wie hij de naam Amrito ontving. Maar toen was Vestdijk gelukkig al dood.
Vanwege een hevige depressie werd Vestdijk op 15 november 1953 opgenomen in Huize Mariënhof in Ederveen, en hij verbleef er tot 19 januari 1954. Daarmee was de ellende voor Vestdijk nog niet voorbij. In zijn Vestdijk-biografie uit 1987 schrijft Hans Visser:
‘Vestdijk hield het niet meer uit op ‘Veluweland Ederveen’ en was op 19 januari weggelopen. Veertien dagen was hij thuis geweest voordat hij op 1 februari werd opgenomen in het Christelijk Sanatorium te Zeist. Hij had in ‘Veluweland’ bijna twintig lichte elektroshocks gehad en kreeg in Zeist nog eens tien of twaalf sterke shocks. Het ‘shocken’ gebeurde in zijn mond. Tijdens de behandeling kon hij de schokken verdragen, maar na afloop voelde hij zich verschrikkelijk misselijk. Na twaalf behandelingen – met een tussenpoos van een week – werd Vestdijk op 29 maart ‘genezen’ naar huis gestuurd. Drie weken lang was hij zijn geheugen kwijt; hij wist in zijn eigen huis de w.c. niet meer te vinden. Met zijn geheugen kwamen ook zijn depressies terug. De angstdromen, die hem bijbleven, en de angstgedachten dat hij niet meer beter zou worden waren volgens de arts naweeën van de shocktherapie. Dagelijks kreeg hij daartegen injecties en tablet ten. Dat zou tenminste drie of vier maanden moeten duren; bij Vestdijk misschien langer vanwege een grote mate van overgevoeligheid.’
En even verder:
‘Het toedienen van elektroshocks, wanneer andere therapieën faalden, was rond 1955 de meest toegepaste behandeling. Volgens prof. dr. W.K. van Dijk, een Groningse psychiater met wie Vestdijk in een latere fase van zijn leven dikwijls over zijn depressies gepraat heeft, is het falen van de electroshockmethode bij Vestdijk wellicht te wijten aan een onjuiste toediening, en een onjuiste therapie; ook na twaalf schokken bleef positief resultaat uit.
Aan het eind van deze ziekteperiode van twee jaar kwam Vestdijk in aanraking met het antidepressivum Tofranil. Het is een van de krachtigste middelen, de werking is afhankelijk van de dosering. Het vinden van de juiste dosering vereist voortdurend overleg tussen arts en patiënt. Uit het feit dat Vestdijk positief op dit middel reageerde, valt op te maken dat hij leed aan een zogenoemde ‘vitale depressie’. Dat is een depressie die alleen bestaat uit depressieve fasen; vitaal betekent dat vitale functies, zoals spijsvertering en ademhaling er de neerslag van ondervinden. Depressies van dit soort verlopen grillig en ze vinden vaak plaats in het voor- of het najaar; de oorzaak van deze periodieke terugkeer is onbekend. Typerend voor deze depressie is ook dat de patiënt de depressie voelt aankomen en precies kan aangeven wanneer ze voorbij is.’
De introductie van de psychofarmaca, zoals largactil en chloorpromazine die begin jaren vijftig op de markt kwamen, veranderde het dagelijks patroon in de psychiatrische inrichting ingrijpend. De patiënten werden van nu af aan veel rustiger en zo kwam er ook meer ruimte voor actieve vormen van therapie.
Al met al weet Visser in zijn biografie meer specifieke, medische informatie naar boven te halen dan Hazeu dat 18 jaar later deed in zijn Vestdijk-biografie. Ik vraag me af of er geen medische dossiers bewaard zijn gebleven van Vestdijks opnames, niet alleen in Ederveen en Zeist, maar ook later in het ziekenhuis in Utrecht. Medische dossiers worden doorgaans na 15 jaar vernietigd, maar dat gebeurt lang niet altijd.
Zelf vond ik mijn eigen medische dossier na 43 jaar gewoon terug in het psychiatrisch ziekenhuis in Heiloo, nadat ik daar in 2009 navraag naar had gedaan. Ik weet of niet of het überhaupt is toegestaan om informatie uit medische dossiers te gebruiken in een biografie. Bestaat er eigenlijk wel een moreel handvest voor biografen? Hoe dan ook, prof. dr. W.K. van Dijk, die Vestdijk psychiatrisch behandelde, had geen morele bezwaren om informatie over zijn patiënt aan biograaf Henk Visser door te spelen.
Prof. dr. W.K. van Dijk (1924-2005)
In Ederveen werd Vestdijk behandeld door de oude professor Ronge, een collega van Rümke, zo weet Hazeu te melden. Over de aard van Vestdijks depressies schrijft Hazeu:
‘Vestdijks recidiverende depressie kondigde zich al enkele weken aan: hij was snel geprikkeld, sliep slecht, at nauwelijks. Zijn neurotische onzekerheid, zijn angst voor wat misschien kon gebeuren, was in alle afgelopen jaren nog niet zo groot geweest en bracht een afschuwelijk lijden teweeg. De psychische belasting is veel zwaarder dan de lichamelijke vermoeidheid na de galoperatie. In het begin krijgt hij kalmerende en slaapbevorderende medicijnen tegen de angst en de ernstige slaap stoornissen. Vervolgens wordt hij onderworpen aan de zogenaamde slaapkuur van Kläsi. Via injecties brengt de dokter ‘waarheidsserum’ bij hem in en tussendoor wordt hij door zuster Corrie gevoed. De eerste weken mag hij geen bezoek ontvangen, en daarna wanneer de slaap- in een rustkuur is overgegaan, wil hij dat niet. Ans schrijft hem veel, met de boodschap.’
De ‘slaapkuur van Kläsie’ – zo leerde ik na enig googelen – werd in 1922 ontwikkeld door de Zwitserse psychiater Kläsie, die erin slaagde om psychiatrische patiënten in een kunstmatige, langdurige narcose te brengen. Deze kuur werd tot in de jaren zestig veelvuldig toegepast bij depressies en psychoses. Zelf ben ik 1966 nog behandeld met een dergelijke kuur, aanvankelijk door het toedienen van largactil dat later vervangen werd door trilafon. De slaapkuur wordt tegenwoordig als achterhaald en onwerkzaam beschouwd.
In totaal heeft Vestdijk 12 keer een elektroshock gehad. Alleen al op basis daarvan kun je hem met recht – meer zelfs nog dan Reve met zijn ‘psychopathologische onderbouw ‘ – een psychiatrisch patiënt noemen. Wat zou er van hem geworden zijn als hij niet zo’n groot talent had gehad om te schrijven? Met Reve was het slecht afgelopen, dat weet ik wel zeker. Maar met Vestdijk?
Vestdijk was zelf ook nog eens arts, dus hij moet precies geweten hebben wat er met hem aan de hand was. Hij wist ook wat de doctoren met hem deden. Sterker nog, hij ergerde zich eraan dat hij zelf niet geraadpleegd werd over de beslissing om hem elektroshocks toe te dienen. ‘Vooral als medicus had men mij toch voor de keus meten stellen,’ schreef hij op 24 oktober 1954 Henriëtte van Eyk.
Dat laatste is nog naar de vraag. Een psychiatrisch patiënt heeft doorgaans geen enkele zeggenschap over zijn eigen behandeling. Dat heb ik zelf ondervonden tijdens mijn opname in 1966. Bij het besluit om je op te sluiten in een isoleercel heb je als psychiatrisch patiënt geen inspraak. Ook niet, als ze je drie keer per dag platspuiten met chemische middelen.
Vreemd dat je daar nog altijd zo weinig over leest. Over dementie in relatie tot euthanasie is tegenwoordig van alles te doen, maar de ethiek van de psychiatrische inrichting is nog altijd een black box die voorbehouden is aan de medische stand. Als leek heb je daar niets over te zeggen en helemaal niet als je er zelf mee te maken krijgt.
De geestelijke autonomie het het individu staat in onze vrije, westerse cultuur hoog in het vaandel. Maar die vrijheid wordt in ethisch opzicht problematisch als de geestelijke autonomie deel uit gaat maken van het ziektebeeld van de patiënt. Het moge duidelijk zijn, dat als een patiënt een gevaar wordt voor een ander, het begrip geestelijke autonomie zijn grenzen kent. Maar wat als er van een gevaar voor anderen geen sprake is?
In hoeverre heeft een mens nog recht op zijn eigen psychische aandoening ook al leidt die wellicht tot suïcide? En wanneer is hij al of niet wilsbekwaam om daar zelf een uitspraak over te mogen doen? Ik heb de indruk dat artsen en psychiaters al gauw geneigd zijn om – buiten medeweten van de patiënt – te handelen in diens ‘eigen belang’. Dat ‘eigen belang’ wordt dan wel door een ander bepaald en niet door de patiënt zelf. Daar ligt het ethische grensgebied dat door de psychiatrie maar al te graag wordt geannexeerd.
Vestdijk zelf was overigens allerminst te spreken over zijn behandeling door psychiaters. Na zijn maandenlange opname in het ziekenhuis van Utrecht, waar een slaapkuur van drie weken onderging, schreef hij:
Op den duur is het verblijf [53 gulden per dag] voor mij niet meer betaalbaar. (…) Ik ben door jullie verblijf niets opgeschoten. Bedankt!
Het heeft er alle schijn van dat noch Vestdijk noch de psychiaters die hem behandelden, de ware aard van zijn depressies begrepen hebben. Als een al dan niet terecht gevoel van somberheid een bijna structurele ervaring in het leven gaat worden, betekent dat een frontale aanval op het onwaarachtige wereldbeeld dat gestoeld is op de illusies van voorspoed en geluk. Het is wellicht een symptoom van een ‘bestaansziekte’ die eigen is aan de moderne, seculiere tijd. Anderzijds is de melancholie een natuurlijke geestestoestand van de mens en zo bezien een ziekte van alle tijden. In die zin is er niets onnatuurlijks aan een depressie. Integendeel, het lijkt mij zelfs gezond om zo af en toe flink ‘depri’ te zijn, net zoals het wellicht gezond is voor iemand met psychotische aanleg om zo nu en dan – los van farmaceutische verdoving of repressie – even op natuurlijke wijze te ‘de-compenseren’, of ‘uit te razen’ zoals dat in gewoon Nederlands heet.
Toch zijn we fenomenen als depressie en psychose als een ziekte gaan zien, als een kwaad dat uit alle macht bestreden moet worden. En daarvoor moeten ze eerst als zodanig worden benoemd, dat wil zeggen: worden ingevoegd en vervolgens gegijzeld in een systeem van doel en middelen. Ook Vestdijk kwam terecht in dat goddeloze systeem waaruit uiteindelijk niemand weet te ontsnappen.