De uiterste seconde
Teksten uit het verleden krijgen tegenwoordig voor mij vaak een andere betekenis. Soms geldt dat ook voor teksten die ik zelf heb geschreven. Dan lijkt het of het nu pas tot me doordringt wat ik destijds had willen zeggen.
Dat geldt in hoge mate voor de onderstaande tekst, die begint met een filosofische dialoog uit ‘Het eeuwige telaat’ (1941) van Simon Vestdijk. Ik schreef het voor mijn blog van 20 september 2016, met als titel ‘Vestdijk en de uiterste seconde’. Er zit een diepere laag in deze tekst die voor mij nu pas open komt te liggen. Op een stoel in de serre ligt Pablo op een dikke stapel kussens. Alles is in rust. Een dag nadat deze foto is genomen zou Pabllo overlijden. Hij lag opeens gestrekt onder de eettafel. Hij was dood. Op deze foto is ook hij op weg naar zijn uiterste seconde.
Een foto kent niet het telaat. Hij is altijd op tijd genomen. Daarna wordt het een beeld uit een wereld waarin de tijd ontbreekt. Maar is dat niet de echte wereld? Staat de tijd in werkelijkheid stil? Is wat wij gewaarworden als een voorbijgaan soms een illusie? Ben ik het zelf die in mijn brein al die momenten van stilstaande tijd aan elkaar plak tot een voorbijgaan?
***
Arminius: Uit een van onze eerste gesprekken zul je je herinneren – hoop ik – dat ik mij wel degelijk een wereld kan voorstellen waar de tijd ontbreekt – waar de tijd ontbreekt, omdat men er het telaat niet kent. Het is de wereld van mijn griffon, het is de wereld van de dieren. Een wereld, waar alles ‘op tijd’ geschiedt. Waar men in plaats van het telaat (en het ’tevroeg’, dat echter steeds tot een telaat is te herleiden) slechts het ’voor’ en ‘na’ kent, het ‘vroeger’ en ‘later’, het ‘na elkaar’. Of heter gezegd: men ‘kent’ het met – men léeft er slechts in”. Maar wat men in geen geval kent, is het vernietigende oordeel van de mens over de tijd, wanneer hij de twee woordjes ’te laat’ uitspreekt. Alleen de mens, tot wanhoop gebracht, door de vluchtigheid en onachterhaalbaarheid van het leven, gaat tegen de tijd te keer en behandelt hem als zijn vijand. Daarbij vergeet hij echter te gemakkelijk dat de tijd eerst uit deze wanhoop en deze vijandschap geboren werd.
Godard: Men behoeft dus slechts zijn wanhoop, zijn toorn, onrust, wrok en ontevredenheid te overwinnen om de tijd van het wereldtoneel te doen verdwijnen?
Arminius: En de eeuwigheid deelachtig te worden, zeker.
Godard: Dat lijkt een gemakkelijk recept!
Arminius: Zo gemakkelijk, dat niemand er nog in geslaagd is het te verwezenlijken, ook wanneer hij al zijn streven er op richtte en precies wist wat hij er voor doen en laten moest. Maar ik dwaal af. Wat ik je duidelijk wilde maken is alleen, dat wij ons van de tijd in een anorganische, ontmenselijkte natuur – de natuur der exacte wetenschappen – slechts een voorstelling kunnen vormen onder het beeld van wat de tijd is voor mijn griffon. Dit klinkt als een paradox, maar je begrijpt nu wel wat ik bedoel.’
Is het waar wat Arminius hier beweert? Is er een wereld denkbaar zonder tijd? Is het zo dat de tijd een creatie is van het menselijk brein die op gang is gebracht door de oerervaring van het te laat zijn of te laat komen. Dieren kennen niet het ’telaat’. Zij leven in een tijdloos eeuwig nu. Als een dier te laat komt, bijvoorbeeld door zijn prooi te missen na een reuzensprong, gaat hij meteen over in een nieuwe ervaring van het nu. Wellicht zou ene volgend moment de prooi zo in zijn bek kunnen vliegen. Een dier vraagt ook nooit: Hoeveel tijd rest mij nog in dit leven. Dieren worden oud zonder gedachte aan het einde. Een mens is altijd op weg naar het einde
Vestdijk met hond Doesje in de sneeuw, januari 1967. (Archief Hans Visser, Vestdijkkring)
Alleen de mens kent de tragiek van het ‘telaat’. Sterker nog van daaruit heeft hij de tijd als een abstractie gecreëerd. In feite is de mens altijd op tijd. Maar de ervaring leert hem dat hij voortdurend te laat komt. Zelfs de dood, de laatste seconde van het leven, komt op gewoon tijd. Voor de mens echter is dit het ultieme te laat. Het leven houdt op na de laatste seconde. Het dier kent dit ‘ultieme te laat’ niet. Voor het dier is er geen laatste seconde. Elke seconde is de eerste en tegelijk ook de laatste. Alles komt voor het dier op tijd. Voor de mens komt alles te laat. Hij probeert zich voortdurend tegen eeuwig te laat te verweren, niet alleen met zijn verstand door middel van berekeing, maar met zijn gevoel door middel van de verbeelding en de herinnering.
Voor de mens wordt de ‘tegenwoordigheid’ gecorrumpeerd door een merkwaardig voortdurend interval, een ‘slippende beweging’ een ‘effect zonder oorzaak’, iets dat zelfs geen oorsprong heeft in het subject, maar dat het bewustzijn de voorwaarde is voor het zich bewust worden van het te laat. Die slippende beweging houdt in: uitstel én verschil. Uitstel, omdat het zich aanwezig stellen van datgene, wat in het bewustzijn verschijnt voortdurend wordt opgeschort. Verschil, omdat de ervaring die van ‘het te laat’ wordt waargenomen, zich primair onderscheidt van een andere waarneming en nooit kan samenvallen met iets wat zich buiten de bewustzijn bevindt.
De ervaring van het te laat is dus doortrokken van een leegte, of anders gezegd: doorboord met afwezigheid. Die afwezigheid in de ervaring van het eeuwige te laat komt niet voort uit een voortdurende gewaarwording van een tegenwoordigheid, maar juist andersom, het effect van uitstel en verschil – ‘de slippende beweging’ – doet de herhaling van tegenwoordigheid ontstaan als een voortdurend verglijdende schijngestalte. Tegenwoordigheid – of anders gezegd, de subjectieve ervaring van het te laat – is de grondvorm van het bewustzijn.
Sterker nog, het bij zichzelf zijn van het bewustzijn is niet de absolute matrix van het bestaan. De spelbeweging van de tijd vormt de sleutel voor een systeem in het bewustzijn, dat niet het systeem van de tegenwoordigheid is. In feite bestaat de tijd niet. De tijd is een illusie die is ontstaan in het bewustzijn van de mens door de oerervaring van het te laat komen. Het eeuwige telaat is de tragiek van de mens die verdreven is uit het paradijs van het tijdloos bestaan van het dier.
Maar hoe zit het dan met de waanzinnige, de psychoticus? Hij heeft een andere ervaring van tijd. De psychoticus zweeft door een nog onbekende ruimte, waarin de tijd zijn vertrouwde trekken verloren heeft. De psychoticus creëert op deze wijze zelf een chaotisch tijdcontinuüm, zonder strakke opeenvolging van eerder, later, toen, nu, heden, verleden en toekomst. Getallen en abstracties verbinden zich in zijn waanervaring op een andere wijze met de taal. Tijdstippen krijgen nieuwe betekenissen buiten de normale orde om.
‘Vóór Kant waren we in de tijd, sinds Kant is de tijd in ons’, schreef Schopenhauer. De tijd is iets wat we zelf creëren in steeds nieuwe ervaringen. De ervaring van een gevangen zijn in een gespleten heden, dat telkens weer wegglijdt in het verleden, staat haaks op die andere gewaarwording, het voortdurend verwikkeld zijn in een innerlijke monoloog van het gelijktijdige van het ongelijktijdige, het verleden in het heden.
Maar in die aanhoudende monoloog kan zich ook een ervaring aandienen die boven de tijd uitgaat en als het ware bovenhistorisch wordt, zoals de gedachte aan een mogelijke Verlossing alles met de dood, maar niets met het wegtikken van de tijd van doen heeft. Die bovenhistorische gewaarwording kan een ervaring zijn, waarin de tijd zich lijkt op te splitsen in twee verschillende werelden, niet alleen in verleden en toekomst, maar ook in een verleden en een nieuw beeld daarvan, een beeld dat niet overeenstemt met wat het verleden daarvoor altijd was.
Op zo’n moment breekt er iets open in de tijd zelf, alsof een dode tak van een boom afbreekt of een stuk ijs opeens wegglijdt van een smeltende gletsjer. Misschien dat op zo’n moment het verleden zelf ontstaat of herboren wordt in een nieuwe gedaante, niet omdat de tijd lijkt stil te staan, maar omdat een omkering van perspectief zich aandient, waarin alles op een andere manier wordt samengevat. In die ‘omkering van de omkering’ raakt alles dan heel even los van de rol. Dan verdwijnt de lege tijd, de chronos, om plaats te maken voor de gewaarwording van een op handen zijnde voltooiing en vervulling: de kairos. In de meest onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden van het hier en nu openbaart zich dan plotseling een moment van Verlossing.
Je zou dit een existentiële bevrijding kunnen noemen, een moment van verlichting, een Verlossing wellicht uit de beklemming van het bestaan. De tijd als gevangenis wordt opeens het omgekeerde: een tijd om jezelf in te verliezen. De beleving van de tijd kent twee richtingen – de terugkeer van het verleden en het naderen van de dood. Beide richtingen spelen zich af binnen de wereld zelf en zijn dus immanent. Er is geen transcendente ‘ruimte’ in deze dubbele tijdsbeleving, zoiets als een eeuwige uitgestrektheid die zich aan het de sequentie van de tijd onttrekt.
Dat zou een tijd zijn, die zich ergens buiten de psychisch beleefde tijd zou ophouden, een tijd van eeuwigheid, een tijd die vóór de tijd uitgaat, pre-existent is of co-aetern, zoals theologen dat noemen. Dat is geen horizontale, beleefde tijd,maar een verticale, alles overstijgende tijd. Die tijd is aan het verdwijnen, niet alleen in het gewone leven, maar misschien wel bij uitstek in de psychose met al zijn wonderlijke ervaringen van tijd en ruimte.
Wezenlijk voor de psychotische ervaring de transformatie van het tijdsbesef. De overstroming van het hier en nu. De vernietiging van het verleden. Het krimpen van de toekomsthorizon en tegelijk het openzwaaien van alles wat in het heden gebeurt, wat tot je komt en een diepe betekenis lijkt te hebben. Tijd verschuift naar een ander register. Het wordt iets wat je kunt opvorderen, alsof je een ‘bestand’ opent in een computer. Tijd wordt steeds meer… zelfs alles tegelijk: de euforie, de extase, het totale opgaan in een orkaan van worden en gebeuren, een ervaring die kosmische en diep religieuze dimensies kan aannemen.
Een psychose – zo luidt de verklaring binnen het huidige wetenschappelijke paradigma – komt voort uit een verstoring van het dopaminegehalte in de synapsen tussen de neuronen in de hersenen. It’s nothing but…., but is that all there is? Zoals Einstein een nieuwe topologie probeerde te te vinden om de tijd-ruimte samen te kunnen vatten, zo zou er ook een topologie van de psychotische ervaring van tijd en ruimte kunnen bestaan. Sterker nog, je kunt de vraag stellen of die twee uitzonderlijke topologieën soms ergens met elkaar verband houden?
Bestaat er zoiets als ‘een brug’ die de waanzin verbindt met een kosmologie die we nog niet kennen? En zo ja, welke leeuwensprong is nodig om die brug in gedachten in beeld te krijgen? Niet als voorstelling, want hij is letterlijk onvoorstelbaar. Niet als abstractie, want hij is wellicht niet eens beredeneerbaar. Niet als ervaring, want als constructie onttrekt deze brug hij zich aan ons zicht en wellicht zelfs aan onze intuïtie. Het zou een brug moeten zijn die alles verbindt: het binnen en het buiten, de lijn en de cirkel, het alles en het niets, het eindige en het oneindige, het hier en het hiernamaals.
Iets van mijn psychotische ervaringen zijn mij altijd bijgebleven. Ik draag ze met me mee als de herinnering aan een andere ruimte, een andere tijd. Soms vraag ik me af in welke wereld ik eigenlijk leef. Bestaat deze wereld eigenlijk wel? Leef ik – of op zijn minst iets in mij – niet in een andere wereld, een parallelle wereld voorbij het leven en de dood? Is zo’n dubbel-leven überhaupt mogelijk? Het heelal is gekromd, zei Einstein, maar dat zijn de bananen ook. De hedendaagse kosmologie is – voor zover ik er iets van begrijp – puur mentale bellenblazererij.
We weten niet eens of het heelal eindeloos uitdijt, ooit weer gaat krimpen of in een eindeloze fluctuatie van ontploffen en krimpen is verwikkeld. De vraag hoe het heelal eruitziet is in de kern is een topologisch probleem. Hoewel de relativiteitstheorie voorspellingen doet over de krommingen van de ruimte kan ze geen topologie vaststellen. En dat zal toch moeten gebeuren, anders weten we niet waar we het over hebben. Hoe zit het heelal in elkaar gevouwen? Waar is het begin en waar het eind van al die opgevouwen dimensies? Als er al een begin en een einde is.
Staat ons tikkende horloge misschien in werkelijkheid stil? Bestaat de geschiedenis niet? Er zijn tegenwoordig natuurkundigen die beweren dat ruimte en tijd geen fundamentele eigenschappen zijn van het heelal, maar collectieve eigenschappen van de trillende snaartjes waaruit het heelal – met al zijn in elkaar gerolde dimensies – is opgebouwd. De recente ontdekkingen over zwaartekrachtgolven en de inflatie van het heelal schijnen de snarentheorie, die een beetje op de achtergrond was geraakt, weer aantrekkelijk te maken voor allerlei wilde speculaties.
Kosmologen dromen weer van een heelal dat uitsluitend uit trillingen bestaat. Het universum is misschien niet meer dan een bries die heel even door de haardos van God waait. Als God zijn haar kamt is alles weg. Als Hij wakker wordt uit zijn droom, blijkt dat dit tranendal een illusie is geweest. Het was een nachtmerrie die zijn oorzaak vond in een slecht verteerde maaltijd van het Opperwezen.
De vraag wat ‘ruimte-tijd’ eigenlijk is verliest zijn relevantie als je dit soort wilde hypotheses serieus neemt. Volgens de kwantumfysica kunnen elementaire deeltjes zonder enig tijdverlies met elkaar communiceren. Ruimte-tijd is het filmdoek, waarop we de fysische fenomenen kunnen gewaarworden. Maar dat alles heeft niets te maken met wat Vestdijk bedoelde met de oerervaring van ‘het eeuwig telaat’. Nogmaals: ‘De tijd op zichzelf bestaat niet. Alleen het telaat bestaat. En uit dat te laat leiden we tijd af als een abstractie.
Vestdijk met Ans Koster-Zijp en de beide honden (foto: dbnl)
De tijd is noodzakelijk in ons denken, omdat we alles in vaste coördinaten willen vastleggen. Maar er ligt letterlijk NIETS vast. Alles stroomt en weerspiegelt zich in elkaar. Vestdijk verwoordt het als volgt: ‘De tijd van de natuurwetenschappen moet zoiets zijn als een gelijkmatig verlopende stroom van eenparige snelheid, een wiskundig iets, een continuüm….’ Het heelal zou een eindeloos spiegelpaleis kunnen zijn. Als dat zo is, dan kunnen we wellicht ooit onszelf geboren zien worden. De mens staat in een middelpunt dat tegelijk overal is. Ik ben een zwevend kosmisch embryo van pulserende uitgestrektheden, maar tegelijk ook een uitdovende laatste seconde in het uur van mijn dood.
In deze wereld, waarin wij met ons bewustzijn – of beter gezegd: dóor ons bewustzijn – leven, komen wij voortdurend te laat. Maar de dood komt voor ons altijd te vroeg. Om met Arminius te spreken: ‘De dood komt op tijd, en degene die sterven gaat komt te laat voor het leven.’ Maar de uiterste seconde komt gewoon op tijd. Altijd gewoon op tijd. De ban van de tijd wordt dan wel gebroken. Na de uiterste seconde worden we losgelaten door de tijd. Of losgelaten ván de tijd, hoe je ook maar hebben wilt. Of zoals Vestdijk het zelf verwoordde in dat prachtige gedicht:
De uiterste seconde
Voor Ans
Doodgaan is de kunst om levende beelden
Met evenveel gelatenheid te dulden
Als toen zij nog hun rol in ’t leven speelden,
Ons soms verveelden, en nochtans vervulden.Hier stond ons huis; hier liep zij met de honden;
Hier maakte zij de bruine halsband los;
Hier hebben wij de stinkzwammen gevonden,
Op een beschutte plek in ’t sparrenbosch.Doodgaan is niet de aangrijpende gedachte,
Dat zij voortaan alleen die paden gaat, –
Want niemand is alleen die af kan wachten,
En niemand treurt die wandelt langs de straat, –Maar dit alles wàs: een werk’lijkheid,
Die duren zal tot de uiterste seconde;
Dit is de ware wedloop met de tijd;
De halsband los, en zij met de twee honden