De poëzie van een straatnaam
Van de week kocht in bij de Kringloopwinkel in Leeuwarden het boekje De Koningin van Plan- Zuid. Het gaat over de geschiedenis van de Beethovenstraat in Amsterdam. Deze mooie straat in het Amsterdamse stadsdeel Zuid was een onderdeel van het door Berlage in 1917 ontworpen Plan Zuid en heeft een tragische geschiedenis. Voor de oorlog kwamen hier veel Duits-joodse vluchtelingen te wonen, maar daar was na de oorlog weinig meer van te merken. Behalve de sporen van de oorlog die overal in deze wijk nog zijn terug te vinden.
De Beethovenstraat roept bij mij veel herinneringen op. Lang geleden – ik zat nog in een van de hoogste klassen van de lagere school – speelde ik wel eens thuis bij een klasgenoot met wie ik destijds bevriend was. Hij woonde op een bovenwoning in de Beethovenstraat. Later begonnen zijn ouders een apotheek in Slotervaart en ook daar kwam ik wel eens over de vloer. Ze hadden een caravan waarmee ze zo nu en dan naar een camping in Zandvoort gingen. Ik kan me herinneren dat ik wel eens mee mocht. We voetbalden dan op het strand en sliepen in een kleine tent. Dat was mijn eerste kampeer-ervaring. Het moet ergens in 1959 zijn geweest. De jaren vijftig liepen op hun eind. We keken woensdagmiddag tv en kochten nog een grote zak patat met mayonaise voor een kwartje.
Op die vrije woensdagmiddag at ik wel eens mee daar in de Beethovenstraat. Dan gingen we daarna voetballen op het Bachplein. Tijdens de maaltijd was de vader des huizes ook thuis. Hij zei nooit zo veel, maar op een keer stelde hij zomaar een vraag onder het eten. ‘Hoeveel haren heeft een mens gemiddeld op zijn hoofd? “ Iedereen aan tafel deed een gok. Duizend? Tienduizend? Twintigduizend? Vijftigduizend? Honderdduizend? Zesenzestigduizendvierhonderdachtennegentig?……
Het ging maar door, maar niemand wist bij benadering het juiste aantal te raden. Ik had nog geen mond open gedaan. Dat begon op te vallen, zodat de vader uiteindelijk aan mij vroeg: “En wat denk jij d’r van?’ Ik had mijn rechterhand al die tijd boven op mijn kruin gehouden en antwoordde’: “Ik ben ze aan het tellen.”
Daarmee kwam het gezelschapsspel abrupt tot een eind. Iedereen barstte in lachen uit en niemand was meer geïnteresseerd in het exacte aantal haren op zijn hoofd. Men verbaasde zich over mijn absurde tellen en vroeg zich af hoe lang ik hiermee door zou kunnen gaan. Wat doe je eigenlijk als je aan het tellen bent? Hoeveel seconden zijn er verstreken sinds ik als kind rondliep in de Beethoverstraat?
Onlangs las in de Vestdijk-biografie van Wim Hazeu dat Vestdijk vanaf 1946 tot begin jaren zestig, toen hij een verhouding had met Hienriëtte van Eyk, vaak bij haar thuis kwam en ook de nacht doorbracht in haar bovenwoning aan de Reijnier Vinkeleskade in Amsterdam. Dat is vlak bij de Beethovenstraat. Als ik naar school ging stapte ik uit bij de bushalte, hoek Beethovenstraat Apollolaan. Daarna stak ik de brug over en kwam ik op de Reijnier Vinkeleskade. In een zijstraatje daarvan, De Richard Holstraat, stond mijn school, De Peetersschool, waar ik van 1954 tot 1960 mijn lagereschooltijd heb doorgebracht.
Na enig speurwerk in het Vestdijk-archief ontdekte ik dat die woning van Henriëtte van Eyk zich aan de Reijnier Vinkeleskade op nummer 56 heeft bevonden. Ik zocht het op in Google Streetview en ontdekte tot mijn verbijstering dat je vanuit het achterbalkon van die woning uitkeek op de speelplaats van de Peetersschool in de Richard Holstraat. Vestdijk moet mij dus vaak hebben zien spelen toen hij met Henriëtte van Eyk een kopje thee dronk op het balkon.
Reijnier Vinkeleskade 56 (Google Streetview)
In de woning daarnaast woonden de ouders van Jaap de Hoop Scheffer. Jaap zat op de Heinzeschool, meen ik. Maar toen hij in 1960 mijn klasgenoot werd op het Ignatiuscollege, kwam ik wel eens bij hem thuis. Ik herinner me dat ik ook bij hem thuis een keer op het achterbalkon heb gezeten dat – net als bij Henriëtte van Eyk- uitkeek op de speelplaats van de Peetersschool. De moeder van Jaap, die uit Leeuwarden kwam en aan de Emmakade heeft gewoond, liet mij toen voor het eerst van mijn leven een kievitsei verorberen, een delicatesse die ik nooit eerder in mijn toen nog jonge leven had mogen smaken, ook niet in al die lange jaren daarna. Vestdijk moet bij die gelegenheid wellicht een paar meter verderop ook op het balkon hebben gezeten. Mijn fantasie kent geen grenzen wat dat betreft.
Trouwens, even verderop aan de Reijnier Vinkeleskade woonde Dr. C.J. Schuurman, de psychiater waar Gerard Reve op het spreekuur kwam. Maar dat was kort na de oorlog. Misschien zijn Reve en Vestdijk daar wel eens langs elkaar heen gelopen, zonder elkaar te herkennen. Die buurt rond de Beethovenstraat in Amsterdam Oud-Zuid roept bij intense gevoelens van nostalgie op naar een tijd die er niet meer is. Vooral de jaren rond 1960 in Amsterdam. Mijn vader verlangde terug naar Friesland. Ik heb heimwee naar Amsterdam. Ik wil de huizen voor me zien, de balkons, de gevelrijen….’De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand Door zolderramen, langs de lucht bewegen.‘ Ik wil dwalen door de straten van Oud-Zuid en mezelf nogmaals, nogmaals…. verliezen.
De helft van mijn leven heb ik hier doorgebracht. De Richard Holstraat liep uit op de Jacob Obrechtstraat. Even verderop in de Pieter de Hooghstraat, stond het Sint-Ignatiuscollege. Tenminste, het gebouw zelf, want in dit honderd jaar oude complex is tegenwoordig het Montessori Lyceum gevestigd. Op het fronton aan de binnenplaats staan vier woorden nog steeds in steen gebeiteld. Ad Maiorem Dei Gloriam. Tot meerdere glorie van God.
Dat was de lijfspreuk van de Jezuïeten, die afgekort in de vier letters A.M.D.G. door iedere leerling in de rechterbovenhoek van elk stuk papier moest worden geschreven. Zeven jaar lang heb ik dit dagelijks moeten doen, totdat God opeens verdween en er een andere tijd aanbrak. Aan het eind van de Johannnes Vermeerstraat, op de hoek van het Museumplein staat de villa waarin ooit het Kunsthistorisch Instituut was gevestigd. Ook in dat gebouw heb ik zeven jaren rondgelopen.
Als ik een biografie lees moet ik altijd de straatnamen opzoeken. Ik wil weten waar het precies was. Het moet een plek hebben op de kaart. Bij de Vestdijk-biografie is dat heel vermoeiend, want Vestdijk woonde tijdens zijn leven achtereenvolgens op 44 verschillende adressen, en 13 daarvan bevonden zich in Amsterdam. Hazeu heeft ze achterin zijn boek keurig op een rij gezet. Het aftellen kan beginnen. De poëzie van een straatnaam is heimwee.