‘Wanneer men afziet van grove uitspattingen en gewoonteprostitutie (tempelprostitutie), waarin deze sacrale promiscuïteit gemakkelijk ontaarden kan, is het immers het beleven van de liefde in gemeenschap, dat hier beslissend is geworden: men maakt elkaar gelukkig, men maakt zoveel mogelijk mensen gelukkig! Vooral rondom de sociaal-religieuze ideologieën, die in hoofdzaak op de gelijkheidsgedachte berusten, moet men daarom op deze bijverschijnselen verdacht zijn; want waar de hiërarchische ordening en binding een zekere distantie veronderstelt tussen de individuen onderling, daar roept de gelijkheidsgedachte die andere grote gelijkmaker: de Eros, maar al te vaak in zijn meest tastbare gestalte op; en dit des te eerder, waar een voorafgaande periode van moralistisch belaste seksualiteit, op grond van het overheersen van het metafysische type, uit zichzelf reeds tot een zekere ongebondenheid voorbeschikt. Beide factoren werken dan hand in hand.’
Aldus Simon Vestdijk in zijn boek De toekomst der religie (1947), in het vierde hoofdstuk, dat zich richt op het zogeheten ‘sociale type’. Dit in humanistisch-socialistische menstype ziet Vestdijk – in navolging van Ter Braaks ‘oude en nieuwe christenen’ – als een nieuw type van ‘seculiere religieuzen’. Zij zoeken hun heil niet in de hemel, zoals het metafysische type (lees: ‘christenen’), maar hier op aarde, zij het in een te realiseren ideaal in de nabije of verre toekomst: de utopie als paradijs op aarde. Dit ‘sociale type’ heeft voordelen op het metafysische type met zijn ‘geprojecteerde God’, maar kent ook een aantal nadelen. Zo zou de ‘liefde voor de mensheid’ van het sociale type in moreel opzicht minder diep verankerd zijn dan de caritas van het metafysische type. Op existentiële vragen over leven en dood heeft het sociale type geen antwoord en hij mist het religieuze kader waarin alles samenkomt. Maar bovenal is hij in zijn streven naar gelijkheid meer ontvankelijk voor de gevaren van de Eros, anders gezegd: voor de verwildering van de zeden.
Het is alsof Vestdijk het zwerk zag drijven boven het naoorlogse Nederland. De religie zou op den duur gaan verdwijnen, zo dacht hij. Het metafysische menstype zou vervangen gaan worden door het sociale menstype, maar het spook van de zedenverwildering lag op de loer. Er zou een behoefte ontstaan aan een soort seculier-religieuze ‘opvoeders voor de opvoeders’, die de priesters op den duur konden vervangen. Vestdijk schreef een groot deel van De toekomst der religie kort na zijn verblijf in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel tijdens de laatste oorlogsjaren. De tekst was gebaseerd op lezingen voor zijn lotgenoten, die de elite zouden gaan vormen in de tijd van de wederopbouw.
Wonderlijk genoeg lijkt Vestdijk lijkt de seksuele revolutie van de jaren zestig als een ‘doorbraak’ te voorvoelen. Dat was een andere doorbraak dan zijn kampgenoten voor ogen hadden. Het was meer ‘de opstand der horden’, waar Ortega y Gasset al voor de oorlog voor gewaarschuwd had. Ook het cultuurpessimisme van Huizinga lijkt hem nog parten te spelen. Even verder op wijst Vestdijk op het gevaar van ‘infantilisme’ als de cultuur teveel nivelleert. De beschaving zou in verval kunnen raken als de vertrouwde hiërarchische patronen stilaan gaan verdwijnen. Ook dat was een nadeel dat ‘het sociale type’ met zich meebracht. Het gevaar dat eigen zou zijn aan fenomenen als secularisering, nivellering en cultuurspreiding. Zo gaat de vermanende vinger van Vestdijk keer op keer omhoog:
‘Een al te abrupte en gewelddadige wisseling van de morele structuur evenwel, een experimenteren bijvoorbeeld met huwelijk en vrije liefde en dergelijke is niet meer een nuttig opfrissen van een verstarde conventie, maar heeft ten gevolge, dat niemand meer weet waar hij aan toe is, en dat de individuele moraal te zwaar belast wordt, of kortweg overboord wordt gegooid.‘ En even verderop schrijft hij: ‘Het gevaar blijft dus bestaan, dat de aldus bereikte volwassenheid steeds weer teniet zal worden gedaan door ‘infantilisme’ van wie, hoezeer leider, als volwassen man nog geleid blijkt te wórden; en vooral zal dit het geval zijn, wanneer de hiërarchische ordening niet onfeilbaar is en de biologische gezichtspunten tekort schieten. Ook dan infantilisering, – nu niet in de trant van juichende bewaarscholen, maar van mokkende scholieren, die hun leermeesters verachten, van ontevreden ambtenaren, wier superieur een nul is, van leiders die verkeerd worden geleid, die het gehoorzamen verleren en daarmee ook het bevelen.’
Een halve eeuw later zou Pim Fortuyn in vergelijkbare bewoordingen de contouren schetsen van ‘de verweesde samenleving’. Al hadden de ‘dark rooms’ van Rotterdam, die Fortuyn zou frequenteren, ook wel iets weg van de tempelprostitutie van het oude Babylon, waar Vestdijk aan herinnerde in zijn ’toekomst der religie’. De gay-parade door de grachten van Amsterdam is in dat opzicht de ultieme bekroning van het streven naar gelijkheid van het sociale type. Sociale nivellering gaat kennelijk samen met het verdwijnen van alle taboes.
Hoe dan ook, het zou pas tot de jaren zestig gaan duren voor Vestdijk enigszins gelijk zou krijgen met zijn sombere profetieën, maar op een andere manier dan hij zelf had gedacht. In die tijd las niemand ook meer zijn boek. Naarmate de metafysische religie verwaterde werd Nederland in bezit genomen door Eros in zijn meest tastbare gestalte. De seksuele revolutie betekende in wezen het streven naar ultieme gelijkheid van alle mensen, gelijkheid dus tussen man en vrouw, tussen homo’s en hetero’s. Kortom, het sociaal-religieuze gelijkheidsideaal.
Daarvoor – in de jaren vijftig – was het vooral de angst voor de zedenverwildering die het vaderland in zijn greep hield. Een van de terreinen, waar het morele verval zich in alle hevigheid aandiende, was de bioscoop. Maar gelukkig bestond er ook nog zoiets zal de ‘filmkeuring’. Films waren in die tijd voor ‘alle leeftijden’, ‘boven de 14’ of ‘boven de 18’. Bovendien werden de meest spannende scènes vaak geknipt. Een erotische film kwam zelden zonder coupures door de keuring heen. Spannende foto’s in de vitrines bij de ingang waren plakkertjes afgedekt, zodat de fantasie van de voorbijganger alleen nog maar meer werd geprikkeld. Alles wat je niet te zien kreeg, dat zette de verbeelding des te meer in beweging. Ik kan me dat goed herinneren, want eind jaren vijftig ging ik zelf voor het eerst naar de bioscoop.
Natuurlijk waren de films van ‘boven de 18’ het spannendst, vooral als je nog geen 18 was. De 14de en de 18de verjaardag waren mijlpalen in je jonge leven, omdat dan je dan toegang kreeg tot een hele nieuwe categorie films met alle geneugten van dien. Deze bijzondere verjaardagen werden dan ook meestal gevierd met een gezamenlijk bezoek aan de bioscoop, waar een film van boven 14 of 18 werd gedraaid. Ik werd 14 in 1961 en 18 in 1965. De jaren tussen pakweg 1958 en 1965 zijn voor mij dan ook de meest avontuurlijke jaren uit de geschiedenis van de cinematografie, vooral vanwege de films die ik niet mocht zien. Juist die films wekten een groot verlangen op in mijn tere puberziel. Ooit zouden ze zichtbaar worden. Nog een paar jaar en de grote wereld zou voor me open gaan op het doek van de bioscoopzaal.
Toch waren er uitzonderingen op deze regel. Dat waren de trailers. Vreemd genoeg werden de trailers niet vooraf gekeurd. Dat kan ik me tenminste niet herinneren. Sterker nog, trailers van films voor ’boven de 18’ leken bij voorkeur te worden getoond voorafgaande aan een film voor alle leeftijden of boven de 14. Zo kon het gebeuren dat je als kind geconfronteerd werd met hele spannende beelden die nog niet voor jouw ogen bestemd waren. Juist het fragmentarische karakter zo’n trailer maakte het allemaal nog spannender. Suggestieve beelden – want echt bloot zag je in die tijd nog niet – bleven op je netvlies hangen en deden je ‘s avonds woelen in bed. Ik denk dat heel wat mensen van mijn generatie hun eerste natte droom kregen door het zien van een trailer die de fantasie ’s nachts op hol deed slaan.
Zo kan ik me herinneren dat ik in Rialto op de Ceintuurbaan de trailer zag van Et dieu crea la femme. Het was of er een wereld voor me openging. Vooral de scène aan het strand stond in mijn brein gegrift. De films met Brigitte Bardot hadden dat toch trouwens. Ze bleven hangen in de duistere spelonken van het onbewuste. God schiep de vrouw op het scherm van de bioscoop. Daar daalden de film af in het broeinest van de verbeelding. Of beter gezegd, de trailers van die films, want toen ik eenmaal oud genoeg was, waren die films zelf al uit de bioscoop verdwenen. Die trailers waren tergend voor het oog, vooral om wat je niet te zien kreeg. In die zin waren ze veel spannender dan de meest expliciete seksfilm uit de jaren zeventig.
Naast de officiële filmkeuring , die werd uitgevoerd door de Centrale Commissie filmkeuring (CCF) had je ook nog de Katholieke Film Centrale (KFC). De KFC verzorgde tot 1968 een eigen katholieke filmkeuring. Daarbij werden strengere criteria gehanteerd met name voor de erotische scènes. Zo kon het gebeuren dat een film door de CCF werd gekeurd voor ‘alle leeftijden’, maar door de KFC voor bezoekers van boven de 14 of 18 jaar werd ingeschat. Dat was zwaar balen natuurlijk. Als weetgierige katholieke jongen voelde ik mij in dit opzicht altijd een beetje gediscrimineerd. Bovendien werd door de KFC ook nog een aparte categorie bestempeld als uitsluitend voor ‘geestelijk volwassenen’. Dat waren natuurlijk de meest spannende films, vooral voor geestelijk onvolwassenen.
Ook de niet-katholieke filmkeuring is uiteindelijk opgeheven. In 1977 werd hij opgedoekt nadat eerder al bonje was ontstaan vanwege de film Blue Movie van Wim Verstappen en Pim de la Parra. Die spraakmakende seksfilm, die in 1971 eerst werd afgekeurd, mocht even later alsnog – zonder coupures – vertoond worden. Om Blue Movie door de keuring te krijgen schreef Verstappen een rapport over een nieuw type mensen, die volgelingen wilden zijn van de doctrine van de zogenaamde ‘sociale religie’. Daarbij verwees Verstappen expliciet naar het boek van Simon Vestdijk, De toekomst der religie. Sociaal-religieuze mensen zouden zelf het paradijs op aarde willen verwezenlijken en zouden daarom met alle medemensen de genitale seksualiteit moeten bedrijven.
Dat leverde volgens Verstappen problemen op zoals zelfmoord en impotentie. Als de hoofdpersoon uit de film, Michael (gespeeld door Hugo Metsers), die in zijn flat in de Bijlmer ‘wild om zich heen neukt’, uiteindelijk verliefd wordt op een ongehuwde moeder, wordt hij opeens impotent. De les van Vestdijk, zo beweerde Verstappen, zou ook de moraal zijn van Blue Movie. Het was een aanklacht tegen de normvervaging in de hoogtijdagen van de seksuele revolutie, toen het sociale type het metafysische type verdrongen had. De secularisering had tot zedenverwildering geleid.
Het was een fraai staaltje casuïstiek om de censuur te omzeilen. Zo fraai zelfs dat hierdoor een discussie op gang kwam die uiteindelijk leidde tot afschaffing van de filmkeuring. Blue Movie werd een gigantisch kassucces en trok uiteindelijk 2.334.953 bezoekers. Zo heeft Vestdijks vooruitziende blik uit 1947 over ‘de toekomst der religie’ nog onbedoeld een steentje bijgedragen aan de seksuele emancipatie van Nederland.
Er zou een tijd aanbreken waarin niet langer de seksualiteit, maar juist de religie verdrongen zou gaan worden. Een tijd waarin godsdienst voorgoed als een bijverschijnsel van de drift zou worden beschouwd en de bevrijde seksualiteit zich ging ontwikkelen van een geheiligd sacrament van de liefde, dat omgeven was met remmingen en taboes, tot een weldadige ontlading van lichamelijke en geestelijke spanningen in tijden van het spektakel.
Zo leidde het proces van de snelle ontzuiling en radicale secularisering tot een nieuwe wereld zonder God, waarin een oude gedachte terugkeerde in een nieuwe gedaante. De toekomst van de religie werd de toekomst van de seks. Of, zoals Baudelaire ooit had beweerd: ‘Als het sacrale uit de wereld is verdwenen, kunnen er alleen nog minnaars van prostituees of minnaars van de wolken bestaan.’