Vestdijk en Houellebecq

Weet je wat Jihad betekent? zo hoorde ik laatst. Het is een afkorting voor: Jij dood. Ik dood. Hij dood. Allemaal Dood.  Zo kun je het ook bekijken. Het terrorisme van de fundamentalistische islam heeft iets doms. Maar geldt dat ook voor de islam zelf? ‘De domste religie, dat is de islam,’ zo verklaarde de Franse schrijver Michel Houellebecq onlangs. Maar in zijn roman Soumission ( in het Nederlands vertaald als Onderworpern) die in 2014 verscheen, schetst hij wel het doembeeld dat Frankrijk in 2022 zijn eerste islamitische president krijgt: Mohammed Ben Abbas.

Houellebecq is van mening dat de islam zal overwinnen in Europa, omdat de westerse mens uiteindelijk niet kan aanvaarden dat het leven geen zin heeft en dat er een geen God bestaat. ‘Vrijheid en individualisme hebben de mens in leegheid en eenzaamheid geworpen,’ zo stelt hij. ‘De mens verdraagt het niet langer om zonder God te leven.’ Dat is een wonderlijk tegengeluid in alles wat we te horen krijgen in deze tijden van terreur. Maar heeft Houellebecq ook gelijk? Is het waar dat de westerse mens niet zonder God kan leven? En zo ja, hoe is het dan zover kunnen komen? In een interview dat enige tijd geleden verscheen in de Volkskrant, verklaarde de Belgische filosoof Patrick Loobuyck het volgende:

‘Ik ben het niet eens met de islampessimisten, 
zoals Geert Wilders of Filip Dewinter, die zeg
gen dat islam en Europese waarden per definitie niet samengaan. Maar ik ben het ook niet
 eens met de islamoptimisten. Voor de islam zal 
het moeilijker zijn om te seculariseren dan voor het rooms-katholicisme.’

Ondanks zijn genuanceerde stellingname is het opmerkelijk dat deze filosoof zich baseert op de aanname dat secularisering hoe dan ook een goede zaak is. Zo geredeneerd moet je een in radicaliteit ontspoorde religie vooral bestrijden met secularisme. Er ligt een veronderstelling aan deze redenering ten grondslag die op het volgende neerkomt. De religie is iets van het verleden en in feite niet meer van deze tijd. Het seculiere is iets van het heden, of sterker nog: het is geestelijk gezond. De toename van secularisme zou een ontwikkeling zijn die eigen is aan de voortgang van de moderniteit. Het wordt ook wel de seculariseringsthese genoemd. Hoe meer moderniteit, hoe meer secularisering. Religie zou iets zijn wat door het heldere denken overwonnen moet worden.

Ik zeg niet dat Patrick Loobuyck precies zo redeneert, maar in zijn bovenstaande bewering lijkt wel de veronderstelling schuil te gaan dat secularisering een proces is dat hoe dan ook de voorkeur verdient. Ik ben allergisch voor het opstapelen onbewezen veronderstellingen. Zo valt me op dat veel mensen tegenwoordig heel makkelijk de volgende stapeling maken:

(1) God is dood sinds Nietzsche dat heeft beweerd. (2) Sinds God dood is verklaard, is het christendom als zingevingssysteem verpulverd. (3) Sinds het verdwijnen het christendom staan we weer onbevangen en vol verwondering tegenover de kosmos. (4) Filosofie is weer terug bij de positie van de klassieke denkers uit de oudheid met hun vragen als ‘Hoe te leven?’ en ‘Wat is het goede leven?’

Wat mij verwondert in dit soort redeneringen is niet alleen de stapeling van veronderstellingen en stereotypen, maar vooral ook het geruisloos verdwijnen van een traditie van twintig eeuwen christelijk denken en religieuze ervaring. Ook al zou God dood zijn, het gemis is er nog steeds. Een intens gevoel van afwezigheid draagt de schaduw van de aanwezigheid met zich mee.

Vaak is deze opvatting annex met de gedachte dat de problematiek van radicalisering ‘embedded’ zou zijn in de islam zelf. De islam wordt dan gezien als monotheïstische religie die in psychologisch opzicht gekenmerkt wordt door een radicale ‘religieuze projectie’. Door zijn sharia en letterlijke omgang met religieuze teksten, die één op één een van goddelijke oorsprong zouden zijn, zou de islam een hardnekkige barrière in zich dragen voor het benodigde seculariseringsproces.

Er is nog een andere, meer radicale benadering van de vermeende problematiek van de islam en de secularisering. De opkomst van islamitisch radicalisme zou een symptoom kunnen zijn van een zieke westerse beschaving die in zijn laatste fase verkeert en onafwendbaar zijn ondergang tegemoet gaat. Daarmee komt de oude, cyclische theorie in beeld over de opkomst, bloei en ondergang van beschavingen zoals die onder meer verwoord is door de historicus Arnold J. Toynbee. Ook dat is natuurlijk een ongeoorloofde vorm van historisch determinisme, maar wel een determinisme dat haaks staat op de seculariseringsthese.

Een beschaving, die zijn goden ziet sterven, krijgt zicht op het eind van zijn levenscyclus. Zoals in vijfde eeuw de Romeinse beschaving schipbreuk leed, wat gepaard ging het religieuze fanatisme van de christelijke pilaarheiligen in de woestijn, met hun radicale afwending van al het stoffelijke en hun hang naar extreme ascese, zo zou de ondergang van de westerse beschaving gepaard gaan met een epidemie van islamitische extremisten die hun toevlucht nemen in de sprong naar de transcendentie die ervaren wordt in jihadistisch terreurgeweld.

Vooral na het verschijnen van de roman Soumission van Houellebecq heeft deze opvatting op kleine schaal school gemaakt in redeneringen die verder reiken dan een literair horrorscenario voor het Avondland. De radicale overgave aan de wil van Allah, die de islam van zijn gelovigen eist, zou de kiemen van het sadomasochisme al in zich dragen en daarmee ook het format van de zelfmoordterrorist.

Maar tegelijkertijd zou de islam iets te bieden hebben wat niet alleen superieur is aan het seculiere, over-gerationaliseerde en versplinterde wereldbeeld van het Westen, maar ook aan het ‘knuffelchristendom’ (een term van de Oostenrijkse jihadexpert Thomas Schmidinger) dat met zijn incarnatieleer te zeer vermenselijkt is en de secularisatie en het weke humanisme al in zich droeg.

Zo komt Nietzsche opnieuw in beeld, die in zijn boek De antichrist (1888) de islam als een hoogstaande cultuur heeft bestempeld, een cultuur die zijn bestaan dankt aan mannelijke instincten. Dit in tegenstelling tot het verwijfde christendom met zijn ‘slavenmoraal’ en ‘ressentiment’. ‘Het christendom,’ zo schreef Nietzsche, ‘heeft ons de oogst van de antieke wereld door de neus geboord, en naderhand heeft het ons ook nog een de oogst van de islam-cultuur door de neus geboord.’

Hoe dan ook, in het macho-karakter van de radicale islam, waar de mannelijke instincten bij uitstek hun uitweg kunnen vinden, zou het ideale uitweg zijn te vinden voor de wankele psyche van de adolescent, die in tijden van wereldwijde migratie en de teloorgang van een wereldbeeld, te kampen krijgt met een problematiek van vervreemding en identiteitsverlies.

Deze redenering berust op gissingen en hypothesen en lijkt vooral gebaseerd op een tragisch cultuurpessimisme. Dergelijke analyses bieden in ieder geval weinig aanknopingspunten als het gaat om het zoeken naar een handelingsperspectief, of het zou het advies moeten zijn van een collectieve bekering tot de islam.

Maar zoals er islampessimisme en cultuurpessimisme hand in hand kunnen gaan, zo is er ook een islamoptimisme mogelijk, al dan niet als tegengif voor een radicale secularisering of een te ver doorgeschoten moderniteit. Kort na de tweede wereldoorlog, toen het proces van snelle secularisatie in Nederland nog moest beginnen, pleitte Simon Vestdijk in zijn boek De toekomst der religie voor (1947) voor een traag en waardig afscheid van het christendom, omdat de integrerende werking daarvan op zijn minst een waarborg zou vormen voor al te radicale ontwikkelingen.

Het meest wenselijke scenario voor de toekomst van de religie zag Vestdijk in de uiteindelijke overleving in een van haar alleroudste vormen. De verre toekomst reserveerde hij voor het ‘mystiek introspectieve menstype’. Daarbij hoort een religie zonder ‘religieuze projectie’, waarbij de mens de wereld verbetert door vooral zichzelf te verbeteren middels geestelijke oefeningen en het streven naar zelfopoffering, mildheid en medelijden. De ontkenning van het ‘ik’ blijft immers nog altijd de kortste weg om tot een collectivistisch ‘wij’ te komen.

Als je achteraf beschouwd in deze redenering van Vestdijk het woord ‘christendom’ vervangt door ‘islam’, worden heel wat passages van dit half vergeten boek opnieuw actueel. Wie Vestdijks gedachten naar onze tijd verplaatst kan moslims niet anders dan een traag en waardig afscheid van hun eigen ‘projecterende religie’ toewensen. Anderzijds zou een te snel geseculariseerde samenleving een injectie van een premoderne religie nog best kunnen gebruiken.

Als een mammoet die nog in leven is, zo zou niet alleen het traditionele christendom, maar ook de islam gekoesterd moeten worden. Ze mogen nog lang in vrijheid voortleven, ook al zijn hun dagen geteld, met als enige beperking dat ze ook andermans vrijheid respecteren. Een waardig afscheid kent immers geen verachting, maar ook geen uitvlucht of een laatste houvast.