Op dinsdag 8 april 1988 werd besloten om de Fryske Kultuerried op te heffen. Het zou nog drie jaar duren voor het echt zo ver was, maar dit was een onheilsdag. Black Tuesday, zo noemden we die dag destijds. Ik krabde eens achter mijn oren en dacht: ‘Weg wezen hier!’ Het solliciteren werd nu zowat een dagtaak op zich. Overal in het land ben ik komen praten. Steevast eindigde ik op twee of drie. Vriendelijke brieven na afloop, waarin me vooral succes werd gewenst, maar daar schoot ik natuurlijk niets mee op. Zowat een jaar later, op 7 februari 1989, werd ik aangenomen bij de Stichting Kunst en Bedrijf in Amsterdam. Er waren 418 sollicitanten geweest voor de functie van adviseur bij de toepassing van een landelijke percentageregeling. Terug naar Leeuwarden om mijn baan op te zeggen. Een paar dagen later kreeg ik een telefoontje. Het ging niet door, want het ministerie van WVC ging de percentageregeling opheffen. Twee weken later overleed mijn moeder. Ze werd 83. Daarna werd het een grijze lente en ook de zomer ging zomaar voorbij. Op 9 november 1989 viel de Berlijnse muur. Dat gebeuren heb ik nauwelijks beleefd, hoewel ik me de negende november van dat jaar nog goed kan herinneren. Die datum staat nog altijd op een kleine ets die ik in 1991 kreeg van Alfred Schmidt in Potsdam, een kunstenaar wiens huis zich dichtbij ‘Der Mauer’ bevond. Sinds de oprichting van de Muur in 1961 had hij elke dag een etsje gemaakt van de Muur, met een datum erop. Daar was hij mee doorgegaan totdat de Muur viel. Ik kreeg er een mee van hem, samen met een stukje prikkeldraad en beton van de Muur.
Alfred Schmidt, 9 november, ets, 1989
Op 9 november 1989 was ik zelf een dagje in Amsterdam. Zo kon het gebeuren dat ik pas de volgende dag het nieuws uit Berlijn hoorde. Voor mij was die negende november in alle opzichten een perfecte dag. Ik heb toen rondgedwaald door Amsterdam. ’s Middags bezocht ik nog even mijn schoonvader in het bejaardentehuis in de Roeterstraat, waar later Ramses Shaffy terecht zou komen. Ik kocht een boek bij De Slegte in de Kalverstraat. Het was een splinternieuw boek en het verbaasde mij dat het hier al bij De Slegte lag. De titel: The Donstruction of Time en het was geschreven door een zekere David Wood die als senior lector verbonden was aan de universiteit van Warwick. Het boek ging over de tijd bij Husserl, Heidegger en Derrida. Die avond ging ik naar Carré, waar Freek de Jonge optrad met zijn nieuwe onemanshow. De running gag van zijn optreden was een liedje dat steeds weer op het toneel gedraaid werd: Perfect Day van Lou Reed. Ook Freek wist niet dat die avond in Berlijn de Muur zou vallen. Op 10 december 1989 werd ik door het bestuur van de Jan van Eyck academie in Maastricht uitgenodigd om te solliciteren naar de vacante functie van directeur. Dat deed ik. Kat in ’t bakkie, dacht ik. Ik was immers gevraagd. Mooi niet dus. Om onverklaarbare redenen ging het weer mis. Er ging heel veel mis dat jaar. Maar ook wel eens wat goed. Hierboven sta ik op de foto in het museum van Venlo. Het is eind september. Freark van der Wal had de Bommel en Van Dam prijs gewonnen. Het schilderij – een geschilderd palet – is van hem. Luciano Harms staat achter mij. Hij had een uitwisseling georganiseerd met kunstenaars uit Noord Limburg. Marijke en ik sliepen in Hotel Zeezicht in Venlo. Samen met Luciano en Tjitte waren we daar beland. Nooit de zee gezien daar in Venlo, maar zo’n naam blijft hangen. Het werden een paar mooie dagen. Luciano was een bijzonder mens. Hij overleed zes jaar later, op 11 april 1995. Ik miste hem toen hij er niet meer was. Waar blijft de tijd, denk ik nu nog wel eens. Simple Minds zong in het najaar van 1989 over het kind van Belfast. Wanneer zou het ooit weer gaan zingen?