‘Deze boeken maken deel uit van een wereldwijde stroming van metavertellingen (niet alleen in literatuur, maar ook in series en films). De verteller reflecteert in metafictie op het medium, de structuur en de techniek, personages zijn zich er dikwijls van bewust personages te zijn. De verteller herinnert zo de lezer voortdurend aan de gekunstelde vorm die de roman is. Het zijn, kortom, verhalen die gáán over verhalen vertellen.’
Aldus Haro Kraak in het artikel Schrijven over schrijvers die schrijven in de Volkskrant van afgelopen zaterdag. Het blijkt een nieuwe trend te zijn in de litratuur: romans die gaan over het schrijven van een roman. Daarbij wordt ook stevig geëxperimenteerd met de vorm, bijvoorbeeld door het toepassen van alternatieve tijdlijnen, afwisselende vertelperspectieven, het invoegen van onbewerkte dagboeknotities, interviews opgeschreven als een scène in de ik-persoon, horoscopen of ‘een verslag van een door het Letterenfonds bekostigde “reis naar de roots’’ en een brief daar weer over’.
Kortom, het zijn gefragmenteerde meta-vertellingen over de binnenwereld van de schrijver die worstelt met het schrijven zelf. En dat alles genadeloos eerlijk verteld, zelfs op het gênante af. Waar komt deze trend vandaan? Kennelijk is het een fenomeen dat past bij deze tijd. In het artikel in de Volkskrant wordt als verklaring gewezen op een breder verband:
‘Een deel van de verklaring zou kunnen zijn: het is een tijd van zelfonderzoek, van het bestuderen van identiteit en wortels. Wanneer de cultuur zo is gericht op sleutelen aan en kennen van het zelf, van mindfulness en stamboomonderzoek tot therapie en microdoses, is het logisch dat daarvan ook een weerslag is te zien in de literatuur. Een mijmerende roman is voor introspectie in wezen de ideale vorm.’
Maar is dat ook ook zo? Als verklaring lijkt me dit wat kort om de hoek. Volgens mij is er. meer aan de hand. Wonderlijk genoeg komt deze nieuwe trend mij heel bekend voor. Al twee jaar lang worstel ik zelf met het schrijven van een roman die – nota bene – gaat over het schrijven van een roman. Daarbij probeer ik ook dagboekfragmenten te verwerken en allerlei soorten teksten die ik eerder schreef over mijzelf. Blogs, bijvoorbeeld. Hoe dat in zijn werk gaat, heb ik onlangs nog beschreven in mijn blog Net als in de film.
Het lijkt alsof ik gevangen zit in een loupe. Zoals ik al tijden worstel met het schrijven van een roman die gaat over het schrijven van een roman, zo gaan mijn blogs ook steeds meer over herschrijven van eerdere blogs. Het is een soort ‘uitzending gemist, niet op tv, maar in het schrijven over het schrijven. We leven in een wereld waarin alles oproepbaar en herhaalbaar is geworden. Abram de Swaan heeft daar een paar jaar geleden een essay over geschreven: Het signaal is ruis geworden, het kunstwerk in het tijdperk van zijn onbeperkte beschikbaarheid.
Daarin stelt hij het volgende:
‘De voortgaande uitbreiding van de technische reproduceerbaarheid van het artefact heeft met de komst van het internet een omslagpunt bereikt waarin ze overgaat in de onbeperkte bereikbaarheid van alle tekst, beeld en geluid. Die overgang van reproduceerbaarheid naar onbeperkte beschikbaarheid is ook een omslag van gelijktijdige en tijdsbepaalde leverantie naar permanente beschikbaarheid en daarom ongelijktijdige consumptie. Nu is er al sprake van ‘uitzending gemist’, waarmee programma’s die op een vast tijdstip zijn uitgezonden op elk moment kunnen worden afgespeeld op het internet. Dat veronderstelt nog dat er een tevoren bekende programmering is waarop iedereen die uitzending had moeten zien. Juist dat synchrone arrangement wordt ondermijnd met de voortdurende beschikbaarheid op het internet van tv-programma’ en wat niet al. Daarmee gaat de gelijktijdigheid, noodzakelijke voorwaarde voor de collectieve beleving, verloren. Het ‘grote publiek’ valt uiteen en raakt gefragmenteerd in evenzo vele afzonderlijke consumenten die elk een eigen tijdrooster volgen.’
Als we Abram de Swaan mogen geloven dan leven we in een tijd die gekenmerkt wordt door ‘de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’. ‘Uitzending gemist’ lijkt een metafoor te worden voor de ingrijpende ervaring dat niets voortaan meer te missen valt. Alles is voortaan altijd en overal voor handen. Vroeger kon je nog wel eens zeggen dat je iets per ongeluk gemist had, maar dat kan niet meer. De technologie van de nieuwe media heeft elke vluchtweg afgesneden.
Je kunt de telefoon niet meer uitzetten, want een e-mail komt altijd aan. Alleen lees je het bericht op een ander moment, zoals je ook een uitzending bekijkt op een tijdstip dat het je uitkomt. De media doen aan ‘tijdspreiding’ met het gevolg dat er geen tijd meer resteert waarin niets meer gebeurt. De 24-uurs economie heeft elk uur productief gemaakt. De koopzondag heeft het shoppen tot een eeuwigdurende bezigheid getransformeerd. Alles gebeurt tegelijk, en nooit meer synchroon op één moment. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige splijt de wereld in een oneindig pluralisme. Er is niet meer één werkelijkheid, maar er zijn voortaan talloze werkelijkheden naast elkaar. De wereld versplintert en wordt één. Dat is de vreemde paradox die de nieuwe media teweeg brengen.
Die ontwikkeling is natuurlijk niet van vandaag. Eigenlijk is alle techniek erop gericht om gelijktijdigheid te creëren. De perfectionering van transportmiddelen streeft naar de gelijktijdigheid van de geografisch ruimte. Eén uur besparing van reistijd tussen twee wereldsteden vereist een miljarden-investering in het spoorwegnet, maar we hebben het er graag voor over. Afstand is tijd en hoe sneller een afstand overbrugd kan worden, hoe gelijktijdiger we overal kunnen zijn. Maar met de versnelling van het transport verdwijnt ook de verloren tijd van het reizen. Die verloren reistijd is de prijs voor de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige. ‘Beam me up. Scotty’ van Star Trek is de ultieme droom van de techniek.
Er bestaat straks geen afstand meer. Je kunt dan tot in de verste uithoeken van het heelal gelijktijdig opduiken, door je eigen lichaam radiografisch te laten ‘verzenden’ in de ruimte. Aanwezigheid in het hier en nu is slechts een golfpatroon van elementaire deeltjes dat heel goed overgeplaatst kan worden naar elders. Het gevolg is dat er geen pauze meer zal bestaan. Met de ultieme verdwijning van de reistijd zal ook elk moment van rust uit de wereld verwijderd zijn. ‘De wereld gaat aan vlijt ten onder’, zoals Max Dendermonde al in de jaren vijftig voorspelde.
De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige werd al in het begin van de vorige eeuw ontdekt door mensen die zich met geschiedenis bezig hielden. Het verleden is nooit te beschrijven als een zich gelijktijdig voltrekkend gebeuren. Ontwikkelingen lopen nooit synchroon, maar voortdurend ‘uit de pas’. Er is altijd sprake van vertraging en ongelijktijdigheid, niet alleen tussen centrum en periferie, maar ook in de faseverschillen waarin ontwikkelingen zich naast elkaar kunnen voltrekken.
Waar komt het begrip ‘De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige‘ vandaan? Voor mij als kunsthistoricus is dit begrip gesneden koek. Het is ooit door Hans Jaffé in de kunstgeschiedenis geïntroduceerd om de polyfonie aan te duiden, die ontstaat doordat verschillende generaties van kunstenaars zich gelijktijdig aandienen in het heden. Jaffé ontleende dit begrip aan de ‘generatietheorie’ die de Duitse kunsthistoricus Wilhelm Pinder al in 1926 had ontwikkeld in zijn boek Das probleem de Generation in der Kunstgeschichte Europa’s.
Daarmee wilde Pinder afrekenen met Wölfflins strakke lineaire schema voor de opeenvolging van stijlen. Volgens Pinders ‘generatietheorie’ volgen stijlen elkaar niet lineair op, maar schuiven over en langs elkaar heen in een ritmische wisseling van generaties. Jaffé maakte dankbaar gebruik van Pinders gedachten om het stijlpluralisme in de moderne kunst een theoretisch kader te geven.
Met andere woorden, de ‘gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’ is niet een nieuw fenomeen, maar er is wel iets nieuws mee aan de hand. Het fenomeen grijpt steeds meer om zich heen. Er is sprake van een eenparige versnelling in de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige.
‘Uitzending gemist’ is een metafoor voor de nieuwe ervaring dat het ‘hier en nu’ zijn urgentie verliest. Je kunt alles zien wat geweest is. Niets verdwijnt, want het blijft eeuwig bewaard in een almaar verder uitdijend virtueel universum van beelden. Vluchten kan niet meer. We leven in een tijd van de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige, waarin het heden voor eeuwig blijft voortbestaan.
Er wordt wel eens beweerd dat de tijd een verworvenheid van de natuur is om te voorkomen dat alles tegelijk gebeurt. Precies dat laatste dreigt nu allengs te gaan gebeuren. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige is een kern-eigenschap van het psychotisch bewustzijn. Alles tegelijk in het hier en nu.
Maar je kunt het ook anders formuleren. Ook de gedachte dat alles weer terugkeert in het hier en nu, keert zelf als gedachte steeds weer terug. Daarmee wordt de gelijktijdigheid van het ongelijkzijdige steeds gelijktijdiger. Uiteindelijk is alles oproepbaar, maar daarom juist uniek door zijn telkens weer herhaalde herhaalbaarheid. Om niet in herhalingen te vervallen, citeer ik tot slot nog maar eens uit mijn eigen blog Net als in de film:
‘Het schrijven over het schrijven maakt deel uit van mijn roman. Deze roman begint dan ook met een verhandeling over de vraag hoe je de eerste zin van een roman moet schrijven. Dat is natuurlijk heel handig, want dan heb je de eerste zin ongemerkt al geschreven terwijl hij eigenlijk nog geschreven moet worden. Heel even heb ik nog met de gedachte gespeeld dat mijn roman eigenlijk alleen zou moeten gaan over het schrijven van een eerste zin. In La Peste van Camus komt een schrijver voor die zijn hele leven blijft steken in de eerste zin van zijn roman. Een prachtige zin, dat wel (ik ben te lui om hem nu op te zoeken). Ook in de film The Shining van Stanley Kubric blijft de hoofdpersoon steken in één zin, als hij bezig is om in een verlaten hotel in de winterse bergen een boek te schrijven. Ik ben ook die zin helaas weer vergeten. Maar dat ik er nu over schrijf laat zien, dat je heel wat weg kunt ouwehoeren over het schrijven van een eerste zin.’