Het virus van de eenzaamheid

Opeens was het onder ons: het woord ‘eenzaamheidsvirus’. ‘Het coronavirus kunnen we niet stoppen, het eenzaamheidsvirus wel,’ zo klonk de inmiddels vaak geciteerde oneliner van Koning Willem Alexander bij zijn toespraak tot het volk op 20 maart. Het woord ‘eenzaamheidsvirus’ ging viraal in tijden van corona. Alsof de eenzaamheid nooit eerder had bestaan. De gedachte alleen dat deze existentiële kwaal zich plotseling op grote schaal zou kunnen verspreiden, vond veel weerklank. Social distancing werd een katalysator voor volksziekte nummer één: de collectieve eenzaamheid. En dat moet opeens uit alle macht bestreden worden.

Ook psychiaters laten zich niet onbetuigd. Volgens de Belgische psychiater en filosoof Damiaan Denys boezemt corona-virus veel angst in, doordat alle ingrediënten om bang te worden in een onzichtbaar virus verenigd zijn. Je ziet het niet. Je ruikt het niet. Je hoort het niet. Het kan dus overal zijn. Geen wonder dus dat ook GZ-instellingen de gevolgen van dit virus gingen ondervinden. Zij zagen in de eerste weken van de crisis de frequentie en urgentie van de corona-crisis van hun cliënten sterk toenemen. Het corona-virus geeft alom gevoelens van onrust, angst, somberheid, maar kennelijk vooral eenzaamheid.

Er is iets raars aan de hand met die eenzaamheid. In de strikte zin van het woord leek eenzaamheid tot voor kort een verdwijnend fenomeen. De hedendaagse bewoner van een Vinex-wijk voelde zich niet eenzaam – zo leek het – hooguit een beetje depri. De therapeutische wildgroei van de laatste decennia had een nieuw vocabulaire gecreëerd waarmee de gemoedstoestand alleen nog in technische termen viel aan te duiden. Affectieve deprivatie, depressie, ik-zwakte, contactstoring…. Kortom, eenzaamheid werd in toenemende mate opgevat als een psychohygiënisch defect, een storing in het gevoelsleven dat met enig gesleutel van een therapeut heel wel te verhelpen zou zijn.

Het woord ‘eenzaamheid’ was een beetje uit de tijd geraakt. Tenminste, dat deed de tijdgeest je geloven. Het deed mij herinneren aan de tijd van de wederopbouw, de jaren vijftig en begin jaren zestig toen de literatuur in het teken stond van vervreemding, levensangst en de onmacht om de ander te bereiken. Dat waren de sluimerende kwalen van de lonely crowd. In het  naoorlogse Nederland daalde die zijnsvergetelheid neer in het grauwe leven van de voorsteden waar ‘de moderne leegte’ door architecten en stedenbouwers gepropageerd werd als een nieuwe wijze van leven. Wie als kind opgroeide in Amsterdam Slotervaart of de Bijlmermeer weet van nature wat social distancing is. Eenzaamheid werd een bijverschijnsel van de koude oorlog, een tijd waarin het leven in de literatuur werd afgeschilderd in een grauwe toonzetting die bijna stereotiep is terug te vinden boeken Reve, Blaman en Hermans.

Ondanks al die somberheid behoorden die jaren, waarin ik mijn pubertijd beleefde, tot een ogenschijnlijk zorgeloos tijdvak waarin het Franse chanson een opmerkelijke bloeitijd beleefde en het woord solitude een nieuwe klank leek te krijgen. Het werd een mooi gevoel waarover je kon zingen. Je ne suis jamais seul avec ma solitude. Het verdriet kreeg een tweede traan.

Eenzaamheid verscheen in mijn jeugd op de monitor van de tijdgeest. Zelfs een ex-vorstin voelde zich terugkijkend op een lang leven uiteindelijk eenzaam maar niet alleen. De naweeën van de romantische eenzaamheid als een toestand vol melancholie vloeide in het naoorlogse chanson naadloos over in het bitterzoete levensgevoel van een generatie die vooral te doen had met zichzelf. Er ontstond zoiets al een gekoesterd gevoel van verlatenheid. Na Auschwitz en Hiroshima werd het triste à Venise.

De spleen van Aznavour vermengde zich met de walging van Sartre en in die smeltkroes moet een nieuw betekenisveld van het woord ‘eenzaamheid’ zijn ontstaan. Het woord werd opeens met schuld beladen, want een mens was in alle opzichten verantwoordelijk voor zichzelf. Eenzaamheid overkwam je niet als een beschikking van het noodlot. Het wat altijd een keuze tussen isolement en solidariteit. In het Frans scheelde het ook maar een letter: solidair of solitair.

Die existentialistische ondertonen van het woord ‘eenzaamheid’ zijn inmiddels verstomd. De eenzaamheid is terug van weggeweest. In deze dagen van social distancing, die door de overheid wordt afgedwongen op straffe van hoge boetes, veroorzaakt de plotseling gewekte aandacht voor de eenzaamheid een uitbraak van naastenliefde en gemeenschapszin. Na de pakkende oneliner van de koning over het virus van de eenzaamheid lijkt Jan en alleman zich bewust geworden van een kwaal die zich schuilhield in de kieren van de welvaartsstaat, maar die nu opeens is opgeschaald tot een dreigende pandemie.

Wie goed luisterde, hoorde al eerder signalen dat dit eenzaamheidsvirus in aantocht was. Al acht jaar geleden schreef Belgische psychiater Dirk De Wachter – waarom zijn het toch altijd Belgische psychiaters die de noodklok luiden? – in zijn boek Borderline times het volgende:

‘We leven in een tijdperk dat als verplicht levenscrescendo aan elk individu meegeeft ‘zichzelf te ontplooien‘ en ‘zichzelf te realiseren’. Deze individuele plicht om het eigen leven te maken, deze beslissingsvrijheid over het eigen leven beschouwen we als een verworvenheid van de 20ste eeuw en als een ontvoogding van de mens van Kerk en Staat, maar we betalen hoe dan ook de prijs van de eenzaamheid, de prijs van de ‘alleen-heid’. En waneer het lot ons minder goed gezind is dan wat de media ‘het perfecte leven’ laten uitschijnen, wanneer de opdracht tot ‘zelfrealisatie’ minder goed lukt, is dat alles je eigen schuld: jij alles bent verantwoordlijk voor je eigen falen.’

Het neo-liberalisme en het doorgeschoten individualisme hebben de tijdgeest ingrijpend veranderd. En zo werd het gevoel van eenzaamheid opnieuw beladen met de schuld van de eigen keuze. Misschien kan de corona-crisis ons eindelijk eens van die ‘keuze-schuld’ verlossen. Wie weet leren we weer collectief ‘eenzaam maar niet alleen’ te zijn, en voelen we weer dat bitterzoete gevoel vol romantiek en melancholie.