Dood creëert levenslust

In de jaren tachtig zag ik de film Bad Timing van de regisseur Nicholas Roeg. Eros en Thanatos, seks en dood, dat zijn de thema’s van deze broeierige film die gaat over de kortstondige relatie van een psychiater – gespeeld door Art Garfunkel – en een patiënte, een mooie jonge vrouw die erop los leeft en bijna sterft aan een overdosis drugs. De psychiater raakt onder invloed van de zelfvernietigende praktijken van zijn patiënte die wordt gespeeld door Theresa Russell. Als hij haar aantreft onder invloed van de overdosis, wacht hij met het bellen van een ambulance. Er wordt gesuggereerd dat hij seks met haar gehad, terwijl zij al in coma ligt. De meeste scenes spelen zich af in flash backs tijdens het verhoor dat de psychiater op het politiebureau moet ondergaan door een rechercheur die geen genade met hem heeft, maar zelf ook bijna in trance raakt in dit macabere spel van verbeelding, lust en doodsdrift.  

De film speelt zich af in het Wenen van de jaren zeventig van de vorige eeuw, maar het had ook het Wenen van Freud kunnen zijn, de stad van de psychoanalyse, de stad ook waar Hitler ooit kunstenaar wilde worden. De stad van de atonale muziek van Schönberg en de functionele architectuur van Adolf Loos, gebouwen zonder enig ornament, want dat was een misdaad. Het Wenen dat door Karl Kraus ooit is bestempeld tot ‘het onderzoekslaboratorium voor wereldvernietiging’. Het Wenen van Otto Weininger, van antisemitisme vrouwen- en mensenhaat. In dat Wenen dus opent de film met een veelbetekenend shot van een schilderij van Gustav Klimt. Lust en dood houden elkaar hier in een wurggreep die alles en iedereen beklemt.

Het thema ‘leven en dood’ heeft het leven van Freud na 1920 beheerst. Sinds de derde golf van de Spaanse griep zijn dochter Sophie uit het leven had weggerukt, leek er een nieuw register in zijn denken te zijn opengetrokken. Een getijdenwisselleing tussen doodsdrift en en libidinale energie had zich inmiddels wereldwijd gemanifesteerd. In haar historische studie over de Spaanse griep schetst Laura Spinney hoe de aftocht de pandemie hier en daar leidde tot een nieuwe uitbraak van levensenergie en seksuele drift. Zo beschrijft zij onder meer de verkrachtingen die zich voordeden in Rio de Janeiro:

‘Sommigen beschouwden die golf van obsceniteit als de wraak van de onbeminde doden; anderen als een schokkende manifestatie van een ongebluste levenskracht.”

Ook constateert Spinney dat er in de jaren na de pandemie en de Eerste Wereldoorlog een nieuwe zwarte laag opdook in de verkenning van het onbewuste. Al in 1920 – het jaar van Sophie’s overlijden – publiceerde Freud Aan gene zijde van het lustprincipe, waarin hij naast het concept van de levensdrift de doodsdrift introduceerde.  

Leven en dood keerden letterlijk ook terug in de titel van het boek dat Westerman Holstijn in 1939, het jaar van Freuds eigen dood, het licht deed zien: Leven en dood, medisch-psychologische beschouwingen. Dit boek eindigt dan ook met een uitgebreid in memoriam van de stichter van de psychoanalyse. Westerman Holstijn doceerde destijds Freuds leer aan de Universiteit van Amsterdam en zijn boek Leven en dood staat dan ook volop in het teken van de grote leermeester die dit allemaal had bedacht.

Eros en Thanatos, daar draait het om in het leven. Naast een drift om te leven heeft de mens ook een ingeboren verlangen naar de dood. Naarmate hij ouder wordt, wordt dat verlangen sterker. De verhouding tussen levensdrift en doodsdrift verandert dan geleidelijk ten gunste van de laatste en daardoor vermindert de angst voor de dood. Dat was de theorie, maar klopt hij ook? 

Een goede dood is volgens Westerman Holstijn een angstvrije dood. Geheel in het spoor van Freud koesterde hij geen enkele illusie over een leven na de dood. Sterven zag hij als een vorm van zelfopheffing. En die zelfopheffing diende goed te gebeuren. Leven is niet in de laatste plaats leren te sterven. Sterven is een daad, sterker nog: een kunst. De ars moriendi is een muze die nog maar weinig volgelingen kent. Dat geldt eens temeer in onze seculiere tijd, waarin het idee van een voortbestaan na de dood voor veel mensen een illusie is geworden. Maar volgens Westerman Holstijn hoeft de dood van God geen belemmering te zijn om zelf waardig te kunnen sterven. Een illusie verliezen was volgens hem meer waard dan een schijnwaarheid vinden.

Zoals een mens zowel door de levensdrift als de doodsdrift wordt voortgedreven, zo zijn er ook in de natuur twee krachten werkzaam. In de levenloze natuur heerst de wet van de entropie. Je zou dat de fysische pendant van de doodsdrift kunnen noemen. Alles streeft naar zijn eigen opheffing, het verlies van ordening, het opgaan in de chaos, de uiteindelijke hittedood van het heelal. Maar het levensbeginsel is daaraan tegengesteld. De levende natuur heeft een intrinsieke gerichtheid op een doel. Elk levend organisme, van klein tot groot, wordt gekenmerkt door het voortdurend streven naar een harmonische evenwichtstoestand. De oude Grieken wisten dat al. Het is de ‘vis medicatrix naturae’. Die optimalisering van harmonie is eigen aan de levende natuur en de enige zin van het leven is het leven zelf. ‘Der Zweck des Lebens ist das Leben selbst,’ zei Goethe.

Maar hoe kun je je dan verzoenen met de dood, als leven de zin van het leven is? Is die verzoening soms pas mogelijk, als je een grootse daad hebt gesteld? Een poolexpeditie bijvoorbeeld, waar Westerman Holstijn in zijn boek verslag van doet om aan te tonen dat voor zo’n schijnbaar logisch gemotiveerde expeditie een verscholen motief de doorslag kan geven: de zoektocht naar de dood. Zo had de roekeloze expeditie van Andrée, die in 1898 met een gewone luchtballon de Noordpool zou gaan onderzoeken, als resultaat dat hij en zijn reisgenoten een jammerlijke dood vonden tussen het poolijs. In het dagboek van Andrée dat jaren later werd teruggevonden, schreef hij:

Ik kan niet ontkennen, dat een gevoel van trots ons alle drie beheerst. Is de hele zaak niet wellicht de uiting van een buitengemeen sterk persoonlijkheidsgevoel, dat de gedachte niet verdragen kan te leven en te sterven als een mens van het gewone slag, vergeten door het nageslacht? Wij vinden dat wij heel goed de dood tegemoet kunnen gaan, nu wij gedaan hebben wat wij deden.”

Achteraf bezien doet deze heilloze onderneming denken aan het kunstproject In search of the miraculous, de vaartocht over de oceaan die Bas Jan Ader in 1975 ondernam in een gammel bootje en waarmee hij wellicht zijn eigen doodsdrift uitleefde alvorens in de golven ten onder te gaan. Ook de liefde voor postume roem of erkenning kan samengaan met een drang tot zelfvernietiging die eindigt in een – al dan niet bewust -zelfverkozen dood.

Zo blijft de vraag overeind of de dood soms acceptabel wordt voor wie een sublieme daad weet te stellen? Ook zelfmoordterroristen lijken deze gedachte soms op te roepen. Kun je door het stellen van zo’n daad ontsnappen aan het grote niets? Alsof Eros heel even de illusie kan koesteren dat zij Thanatos kan overwinnen. Doodsdrift is in laatste instantie wellicht een verlangen naar een ultieme ontknoping, naar het moment dat de machinerie uiteindelijk ontspoort en de totale chaos om zich heen grijpt, naar het inferno van moleculen dat een mens te wachten staat als het leven uit zijn lijf is geweken.

Maar niet zelden is doodsangst vooral de angst voor het sterven en niet zozeer de angst voor wat er na komt. Het is vooral de angst voor het lijden dat met het sterven gepaard kan gaan, waar een mens door gekweld wordt. Ook herinneringen ook aan geboorteangsten kunnen een rol spelen bij de angst voor de dood. Toch hebben oudere mensen, die zich voor het uur van de dood zien geplaatst, vaak opvallend weinig angst, zo constateert Westerman Holstijn. Het is of het leven, dat op zijn eind loopt, de dood incalculeert en daarom verzacht. Ook terdoodveroordeelden schijnen in de laatste uren voor hun executie bevangen te worden door een vreemde mix van luciditeit en gelatenheid.  

Als het leven maar lang genoeg duurt wordt uiteindelijk iedereen ‘der dagen zat’. En wat als er geen dood meer zou zijn? In 1946, in het jaar waarin Europa aan het bekomen was van de oorlog die als een ridder uit een prent van Dürer alom dood en verderf had gezaaid, publiceerde Simone de Beauvoir haar roman Niemand is onsterfelijk. Het verhaal gaat over een man die niet kan sterven. Hij leeft maar door, eeuwenlang.

De hele geschiedenis trekt aan hem voorbij. Hij vecht als ridder in de middeleeuwen, als wederdoper in de Reformatie, hij verkent wereldzeeën met de ontdekkingsreizigers, maakt de Franse Revolutie mee… en nooit gaat hij dood. Er komt letterlijk geen einde aan. Het is boek dat je aan denken zetten over het leven zelf. Hoe zou het zijn, als je niet dood kan gaan?

Dat kan dus niet. Het werkt niet.

Doodgaan is niet alleen eigen aan het leven, maar zelfs de voorwaarde voor het leven zoals wij stervelingen dat kennen. Zonder dood is er eigenlijk geen leven mogelijk. Wat dan overblijft, kun je in feite geen leven meer noemen. Het zou een leven zijn zonder angst en zonder onbehagen, een leeg en doods leven, waarin elke lust tot leven geweken zou zijn. Death creates lust for life.

De dood is de oorzaak van de diepste pijn in het hart, maar kan tegelijk ook de meest tedere gevoelens oproepen van melancholie en mededogen en daarmee de helende kracht van de liefde. De dood is misschien ook wel de bestaansvoorwaarde van de liefde. Zelfs rouwen brengt uiteindelijk liefde voort. Het belangrijkste wapen tegen de doodsangst is hoe dan ook de liefde. Een volgroeid libido is beste zekering tegen de doodsangst, zo stelde Westerman Holstein. Freud zelf had het niet beter kunnen verwoorden. 

Toch moet Freud nog tijdens zijn leven veel doodsangst hebben gekend, als wij zijn biografen mogen geloven. Steeds duidelijker bleek, dat hij een obsessie had met de dood, die zijn gedachten ook steeds meer ging bepalen. Maar ook de tijd werkte niet mee om de juiste balans te kunnen vinden tussen Eros en Thanatos. De dood van Freud in 1939 werd door velen destijds als symbolisch ervaren. Hij stierf in Londen als een vluchteling voor de ridder van de dood die oprukte in Europa. Aan het slot van zijn boek Leven en dood schreef Westerman Holstijn:

‘Freud is dood. Het is mij niet mogelijk aan te nemen, dat de tijdsomstandigheden hieraan part noch deel gehad zouden hebben; zijn eigen theorieën, zijn eigen uitingen wijzen in de hierboven geschetste richting. En weer vragen velen: is met ‘hem’ een groeiende cultuur ten grave gedaald, zullen Mars en Mors nu verder domineren over een Eros en het Verstand? Freud zelf heeft het ons anders geleerd. Hij meende, dat de invloed der culturele gezindheid (een Eros-factor) en de gerechtvaardigde angst voor de uitwerking van een toekomstige oorlog, (waarin een verstandsfactor ligt) binnen afzienbare tijd aan het oorlogvoeren een eind zal maken. Langs welke weg of omweg kunnen wij raden.’

Het mocht niet zo zijn. De oorlog zou nog zes jaar duren.