Een foto van mijn vader die ik vorige week meekreeg van mijn zus Mariet. Het is een kopie van een pasfoto die eind jaren twintig is genomen is. Mijn vader was een stuk knapper dan ik toen ik die leeftijd had. Ik kan ook niet zeggen dat ik op hem lijk. Naarmate ik ouder word, ga ik steeds meer op mijn moeder lijken. Zo jong heb ik mijn vader ook nooit gekend. Hier is hij trots. Dat miste ik wel eens in hem, toen ik nog een puber was. Hij was al vijftig toen ik geboren werd. Ik had een oude vader die vroeg dood ging. Hopelijk ben ik een jonge vader die oud dood gaat.
Dit jaar word ik 75. Dat is al weer 8 jaar ouder dab de leeftijd waarop mijn vader stierf. Soms denk ik daar wel eens aan, maar niet te vaak. Ik neem altijd op tijd mijn pilletjes in. Ik draag trouw mijn steunkousen. Ik rook niet. Ik beweeg me suf. En ik drink…. ach, ja dat moet kunnen toch? Wat is het leven zonder alcohol? Dat is is de liefde zonder dronkenschap. Hoe dan ook, ik neem aan dat ik het op deze aarde wat langer zal volhouden dan mijn vader. Hij rookte stevig en hij dronk niet. En bovendien had hij niet echt een ‘fleurich’ karakter. ‘Schep vreugde in het leven, anders krijg je de mot in de maag,’ zei mijn moeder altijd. Mijn vader geloofde heilig in de wet van Murphy: ‘Als er ergens iets mis kan gaan, dan gaat het ook mis.’ Tja, dan gaat het ook mis.
Ik was altijd bang om een kopie van mijn vader te worden. Ik denk dat elke zoon vroeg of laat zoiets voelt, zeker in zijn pubertijd. Maar bij mij ging dat dieper. Ik was vooral een moederskind. Ja ja, ik weet het, Oedipus had uiteindelijk ook mij te pakken. Hoe dan ook, mijn vader was nogal introvert. Hij had een typisch Fries karakter. Stug, maar tegelijk ook heel gevoelig. Mijn vader zei altijd…’ Wie goed doet goed ontmoet.’ Afijn, hij was goed in gemeenplaatsen. Typisch een noordeling. Die zeggen nooit zoveel.
Later zei mij moeder wel eens tegen hem, als hij weer eens pijprokend uit het raam zat te staren: ‘Durk, wat zit je toch te prakkiseren?’Als als noordeling hield hij veel van het zuiden. In zijn vroege jaren van Limburg, en later van Spanje, waar hij en ik – samen met mijn moeder – begin jaren zestig meerdere malen doorheen zijn getrokken. Mijn vader wilde iemand anders zijn dan hij was. Hij verlangde naar warmte. Hij was een man die kwam van de kou.
Die kou, ik weet nu wat het is. Alles is anders, als je het zelf hebt beleefd. Het beeld, dat ik destijds van mijn vader had, spoorde niet met de werkelijkheid. We lagen vaak behoorlijk met elkaar in de clinch, zeker toen ik mijn achttiende jaar naderde, mijn absolute leeftijd, waarop alles stil zou blijven staan. ‘Wacht maar tot je zo oud ben ik‘, zei mijn vader wel eens, ‘dan zul je me anders gaan zien.‘ Tot op zekere hoogte is dat ook zo. Ik zie mijn vader nu anders, maar dat verschil zit voor een groot deel ook in mezelf. Ik heb me verwijderd in de tijd, maar ik ben voor me gevoel nauwelijks ouder geworden. Ik voel me nu in ieder geval niet zo oud als ik dacht dat hij toen was.
Op zondagmiddag 8 mei 1966 stierf mijn vader in het Burgerziekenhuis in Amsterdam. ’s Ochtends had ik nog aan zijn bed gezeten in een hoge kamer met uitzicht op de Linnaeusstraat. Mijn vader geloofde met hart en ziel dat de dood niet het einde was, maar een begin. Hoe ouder ik word, hoe meer ik hem bewonder juist om dat onvoorwaardelijke geloof waar ik zelf niet meer toe in staat ben. Ik wou dat ik het zou kunnen, maar ik kan het niet. En toch, alleen al de gedachte aan dat geloof van mijn vader biedt mij soms troost.
Mijn vader werd geboren in de negentiende eeuw. Hij was drie en dertig toen de jaren dertig begonnen. Hij trouwde in 1931 met mijn moeder in een Rooms-katholieke kerk in Den Haag, de stad waar mijn moeder altijd naar terug verlangde, hoewel zij zelf uit Arnhem kwam. Daar konden ze op zondagmiddag flaneren op de pier van Scheveningen. En dat midden in de crisis, midden in de werkloosheid en het opkomend fascisme en nationaalsocialisme elders in Europa. Ik heb ze er nooit over gehoord. Ze leefden kennelijk met hun voeten op aarde en hun hoofd in de wolken. Die tijd vormde ook het sluitstuk van de katholieke emancipatie. Het rooms-katholicisme kreeg iets triomfalistisch. De strijd was gestreden, de vlag kon uit. Dat trotse roomse overwinninggevoel is vandaag moeilijk meer voor te stellen. En toch is het de voedingsbodem vanwaaruit ik ben opgegroeid.
Paleis van de Katholieke Cultuur, Brussel 1935
De laatste dagen ben ik mij een beetje aan het verdiepen in de architectuur van de jaren dertig en zo stuitte ik op een reeks foto’s van de wereldtentoonstelling van 1935 in Brussel. (zie: hier) Daar is mijn vader niet geweest, dat weet ik zeker, maar hij had er zijn ogen uitgekeken. Het pronkstuk van deze manifestatie van was het Paleis van de Katholieke Cultuur. Een ware kermistent die nu op de Efteling niet zou misstaan. Denkend aan mijn vader bekruipt me wel eens het gevoel dat ik te laat geboren ben. Maar dat is niet zo. Het heeft zo moeten zijn. Eerst kwam de oorlog… en daarna pas kwam ik.